Claude Piron

Wil men de taalhandicaps eens ernstig nemen?


(Het oorspronkelijke Franstalige artikel is te vinden op http://claudepiron.free.fr/articlesenfrancais/linguistique.htm
In de vertaling zijn de voorbeelden uit het origineel onveranderd overgenomen, eventueel aangevuld met een Nederlandstalig.
De vertaler, ir. Leo De Cooman)


De toestand is bedroevender dan toegegeven
Verschillende taalcapaciteitsdrempels
De werking van de remroutines
Een oplossing binnen handbereik
Vermenigvuldigen tegen optellen
Waarom het vroegere, perfect redelijke voorstel niet hernemen?


De toestand is bedroevender dan toegegeven


Een centrum voor “asielzoekers”. Hoe pijnlijk is het zijn onmacht te beleven onder de priemende blikken van deze mensen, die gevangen zitten achter een taalmuur! De betrokkenen botsen tegen de ondoordringbare muur van Babel. Ja, de doorzichtige muur laat wel oogcontact toe en het aflezen van de gezichten. Maar dat neemt niets weg van zijn hardheid. Er komt alleen een hopeloos bericht door: “Ik heb er nood aan mij te uiten! Is er dan niemand die me verstaat?”. Hoe ironisch, als dit bericht tot een polyglot gericht is! Hier is het Koerdisch, Amhaars, Tamoel, Albanees, dat men zou moeten kennen. Maar het lot van deze mensen, gevangen achter een taal-muur wekt nauwelijks medelijden. Het maakt deel uit van een taboe dat zedig het leed van de ene en de mentale verlamming van de andere verbergt. Veel aspecten van het taalprobleem zijn in hetzelfde geval, zodat de waarneming van het onderwerp er door vervalst wordt. Laat ons dat nader bekijken.


Eerste vaststelling: onze maatschappij behandelt de slachtoffers als schuldigen. “Als die mensen zich niet kunnen uiten, is dat hun eigen fout”. Dat de politieke gezagsdragers, de internationale instanties, de opiniemakers enige verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de taalhandicaps, lijkt niemand te vermoeden. Die handicap wordt trouwens nooit vernoemd, het begrip bestaat niet, het ding wordt dus niet waargenomen.


Het gebeurt nochtans dagelijks en onder vele vormen. Ondernemingsdirecteur die een goede zaak mist omdat de onderhandeling een taalbeheersing vereist, waarover hij niet beschikt. Vreemdeling in de onmogelijkheid zijn rechten en waardigheid te verdedigen bij gebrek aan goede taalkennis. Reiziger bevreesd dat hij zich niet zal kunnen doen verstaan door de plaatselijke arts. Congressist geprikkeld door een niet te begrijpen simultaanvertaling... Is die bekentenis van een Indiaanse Hopi in een landschap, verwoest door een mijnexploitatie, niet hartroerend: “Hadden we maar beter Engels gekend, dan zouden we dat contract niet ondertekend hebben” (1)? Leed, onrecht, frustraties te wijten aan de taalhandicap, zijn hoe langer hoe talrijker. Maar ze gaan door als een noodlot, waartegen niets te doen is. En omdat onmacht moeilijk is om mee te leven minimaliseert men het probleem met nepoplossingen: Engels, vertalers, elektronica...


Vandaar een tweede vaststelling: beschermende clichés helpen ons de miljarden gevallen van pijnlijke taalhandicaps te negeren. “Met Engels trekt men in heel de wereld zijn plan”, zegt men gewoonlijk, of, om te bewijzen dat de oplossing gemakkelijk is, citeert men een welgekend voorbeeld: “Kijk naar Zwitserland! Dat is een meertalig land waar geen taalprobleem is”. Maar noch de ene noch de andere van die beweringen houdt stand bij de studie van de feiten. Getuige daarvan het volgende representatieve feit. Twee jonge Zwitserse orthopedisten werkten in Saïda (Libanon) toen ze gegijzeld werden. Ze zijn 300 dagen lang samen gebleven gedurende hun gevangenschap. Helaas, de ene was Franstalig, de andere een Duitstalige Zwitser. "Ons grootste leed”, zei de eerste bij zijn bevrijding, “was de onmogelijkheid met elkaar te spreken. Pas toen een bewaker ons een woordenboek Frans-Duits bezorgde konden we beetje bij beetje min of meer met elkaar beginnen te communiceren”.


Derde vaststelling: de vertekeningen hebben een affectieve impact, zodat de mensen er niet meer in slagen zich objectief te situeren zodra het over talen gaat. “JE HEBT GEEN EXCUUS MEER ALS JE GEEN ENGELS KENT” huilt een affiche in Mondolingua, Salon van Talen en Culturen. Het idee, dat Engels kennen de norm is wordt voorgesteld als onaanvechtbaar, met als niet uitgesproken nevenstelling: Engels kennen is mogelijk. De auteurs van de affiche spelen in op de angst buiten de normen te vallen: ze onderdrukt de twijfel, waar de toon van de formule in ieder geval weinig plaats voor laat. Natuurlijk, op zich zou deze slogan maar weinig effect hebben. Maar dezelfde boodschap wordt op alle tonen hernomen. De herhaalde waarneming van titels als Engels zonder moeite, Turks in zes weken, Russisch is een gemakkelijke taal (sic!) zet het oordeelsvermogen op een verkeerd spoor: talen leren wordt afgeschilderd als heel eenvoudig. Op slag gaan mensen, die weinig ervaring hebben met talen, in de verdediging. Ze beleven de natuurlijke toestand van de mens als een fout. “Neem me niet kwalijk, ik spreek niet goed Engels”, “Zeg hem dat hij mij verontschuldigt, maar ik ben er nooit in geslaagd een vreemde taal te leren”. Men verontschuldigt zich omdat men normaal is! Is dat niet het toppunt?


Zeker, het woord “normaal” is een valstrik en het is wijs er wantrouwig tegenover te staan. Hier is het nochtans gerechtvaardigd. “Blijkt uit een recent onderzoek dat “het percentage van personen, die in staat zijn correct Engels te verstaan [in het Europa van de Twaalf] duidelijk onder onze slechtste verwachtingen ligt, want het is beperkt tot ongeveer 6% van de bevolking” (2) ; welnu, (...) het percentage personen, die in staat zijn de taal actief te gebruiken is nog veel kleiner.” (3) Als ons geval dat is van de 94% van de bevolking, is het minste dat men kan zeggen, dat we ons, statistisch gesproken, binnen de normen bevinden.


Verschillende taalcapaciteitsdrempels


Hoe komt het dat het beheersen van de populairste vreemde taal zo zeldzaam is? Een andere statistische benadering, het aantal uren nodig om een taal te kennen, zal ons een begin van antwoord leveren.


Laat ons beginnen bij Sylvain, zes jaar. Zijn uitdrukkingen omvatten een overvloed aan vormen zoals «si j'aurais», «vous disez», «des journals», «il s'asseye», «une chevale» (merrie). Hij heeft nochtans geleefd in “totale onderdompeling” - zoals het jargon van de taalverblijven het uitdrukt - gedurende ruim 20.000 uur. Speciaal geval? Helemaal niet. Bij een kleine Amerikaan van dezelfde leeftijd noteren we vormen zoals «I comed» (in plaats van I came), «foots» (in plaats van feet), «it's mines» (in plaats van it's mine), «when he'll go» (in plaats van «when he goes»). (Nederlandstalige kinderen zeggen ook wel “ik heb geslaapt”, “hij heeft gebijt”, ...)


Patricia studeert Engels. Ze keert diep ontgoocheld terug van een jaar aan een Britse universiteit: “Ik zal nooit Engels kennen op voet van gelijkheid met de Angelsaksers. De laatste keer dat ik een voordracht gaf, heeft de professor een zestigtal fouten ontdekt.” Als we haar uren cursus, haar persoonlijk studie, praktijk, de totale onderdompeling in het dagelijkse leven, optellen komen we aan 4152.


De heer H., Duitstalig Zwitser, is kaderlid in een bank. Hij kan zich uitdrukken in het Frans, maar ... hij zegt bijvoorbeeld «On était de l'opinion que c'était nécessaire à faire baisser les nouvelles taux hypothécaires», en de rest is in dezelfde trant. Als men al zijn studietijd en praktijk van onze taal optelt met daarin een jaar stage in het Franstalige deel van Zwitserland, krijgt men een totaal van 9602 uren.


Neem nu die groep van zeven hooggeplaatste personen in multinationals: een Fransman, een Italiaan, een Zweed, een Argentijn... Allen drukken zich uit in een perfect Engels. De bevraging wijst uit dat ze allen tussen drie en zes jaar universiteit gedaan hebben in een Angelsaksisch land, de meeste in “Business School”. Voor de persoon, wiens studie de kortste was, loopt het aantal uren contact met het Engels, sedert zijn kindertijd, op tot 15.300. Het gemiddelde is ongeveer 17.000.


In feite kan men meerdere drempels van taalleercapaciteit onderscheiden. om zijn plan te kunnen trekken in gewone omstandigheden moet men tussen 1500 en 2000 uur contact met de taal hebben, maar in dat stadium blijft nog een groot aantal uitspraken ontoegankelijk voor de betrokkene. (Bij een test op jongeren van dat niveau werden 10 titels op 30 in het magazine Time niet begrepen). Een andere drempel ligt in de omgeving van 12.000 uur. Tussen 2000 en 12.000 uur kan de persoon zich vloeiend uitdrukken, maar bezit niet ten gronde de correcte taal. Bijvoorbeeld een specialist kan geen artikel schrijven zonder die te laten herlezen door een “inboorling” (die gemiddeld drie verbeteringen per bladzijde moet maken). Boven de 12.000 uur kan men aannemen dat betrokkene de taal bezit, tenminste indien hij begaafd is, of indien hij een groot belang toegekend heeft aan de taalstudie. En toch zijn er veel personen, die na een heel leven onder de Angelsaksers, er niet in slagen het fonetische onderscheid te maken dat zit in de reeks but, bat, bet, bit, beat. En het geval van die Italiaan die al twintig jaar in Frankrijk is en nog altijd zegt il fallerait, profondité en c'est chaud (voor «il fait chaud») is niet uitzonderlijk.


De werking van de remroutines


Waarom is het resultaat van zovele uren niet de beheersing van een taal? Omdat onze talen een complexe kluwen van programma's vertegenwoordigen, in de zin van de informatica, waarvan het verloop gedurig wordt geremd door honderdduizenden, misschien wel miljoenen, niet minder ingewikkelde onderprogramma's. Dat feit durft onze maatschappij niet onder ogen nemen. Zoals ze de frequentie van de taalhandicap-situaties minimaliseert, zo minimaliseert ze ook de moeilijkheid van de talen.


Daar heeft ze een excuus voor: het leren van de moedertaal gebeurt onbewust, op een leeftijd waar niets ons toelaat de omvang te vermoeden van het werk dat onze neuronen verrichten. De verwoording volgt in feite aangeboren neuropsychologische wegen, die men onophoudelijk moet blokkeren om zich correct uit te drukken. De spontane werking van de hersenen leidt tot irrésolvable. Maar men moet die weg versperren en een omleiding maken die leidt tot insoluble. Als we zeggen imprenable en concevable, maar niet comprenable of percevable, is dat omdat de geschiedenis van een taal die is van een strijd tussen psycho-taalkundige neigingen en filologische correctie. Ongelukkig is het niet altijd hetzelfde kamp dat wint, vandaar een aantal incoherenties die het aantal tegennatuurlijke reflexen, die moeten geïnstalleerd worden, verveelvoudigt. Na leren van en hiver, j'y pense en biologiste, komt inhibitie van en printemps, je lui pense en psychologiste. De neurale stroom mag zijn natuurlijke beweging niet volgen, die hem zou leiden tot het uitdrukken van parallelle concepten door parallelle vormen: versperringen en verboden richtingen leggen hem talloze omwegen op.


Laat ons de zin van de bankier hernemen: “On était de l'opinion que c'était nécessaire à faire baisser les nouvelles taux hypothécaires”. Om dit idee in normaal Frans uit te drukken zou zijn neuraal systeem op niveau van reflexen de volgende punten hebben moeten instellen:


1) hoewel opinion en avis synoniemen zijn, zegt men normaal: être d'avis (men zegt noch être de l'opinion, noch être de l'avis, behalve in de uitdrukking être de l'avis de tel ou tel);


2) men zegt c'est nécessaire wanneer de nodig geoordeelde handeling al beschreven was, maar men moet zeggen il est nécessaire als die na het adjectief vermeld wordt ;


3) il est nécessaire is correct, maar in een zin van die aard gebruikt men in het algemeen het werkwoord falloir;


4) de verleden tijd van falloir wordt niet gevormd zoals die van voir of d'asseoir: men zegt fallait.


5) hoewel men zegt nécessaire à coudre of nécessaire à une bonne gestion, zegt men il est nécessaire de vóór een infinitief als nécessaire adjectief is;


6) il est nécessaire vraagt een de, maar il faut wordt gevolgd door het werkwoord zonder voorzetsel;


7) het woord taux is mannelijk.


Voor deze zin van zestien woorden waren er zeven onderprogramma's te raadplegen.


Bij deze dwang voegen zich de oneindigheid van de woordenlijsten en de talrijke gevallen waarin de zin van meerdere woorden samen genomen verschilt van de som van hun betekenissen. Om te verstaan j'en ai assez, il lui en veut of syndicat d'initiative, dient het tot niets de betekenis van en, avoir, assez, vouloir, syndicat en initiative te kennen. Men moet deze uitdrukkingen leren als zovele nieuwe elementen. Het Engels is een bijzonder moeilijk te veroveren taal op dat gebied. Vraag aan tien jongeren, die zes jaar Engels gedaan hebben hoe ze het idee uitdrukken “ik begeleid u (tot aan de deur)”. U zal meer formules krijgen als I go with you, I accompany you, I walk with you dan de werkelijke vorm I'll see you out. Het feit dat in de hier opgeroepen situatie, het werkwoord altijd in de toekomende tijd moet zijn in het Engels, maar nooit in het Frans, laat ons een ander aspect zien van de moeilijkheden van de talen. Als u geleerd heeft een Citroën te besturen, zal u zich zonder moeite aan een Toyota aanpassen: de leeroverdracht zal zeer snel gebeuren. Helemaal niet zo op taalgebied. Het is niet omdat men het verschil voelt tussen il allait, il alla, il est allé dat men correct he was going, he used to go, he went, he has gone kan gebruiken. Het is dus niet te verwonderen dat men er nauwelijks in slaagt een vreemde taal echt te beheersen zelfs na jaren studie en praktijk. Het woord van George Steiner over het Engels van de vreemdelingen geeft de realiteit goed weer: «So much that is being said is correct, so little is right» (“Ze vormen zoveel correcte zinnen, maar zo weinig die juist klinken”) (4)


Het is ongegrond zich in te beelden dat het programma LINGUA een oplossing zal brengen. Politici en redacteurs zullen de culturele diversiteit en de taalstudie blijven verdedigen. Maar in de praktijk zal de dwang van de realiteit de jongeren voor meer dan 90% drijven tot voorkeur voor het Engels... en in dezelfde verhouding, tot het nooit echt te beheersen. Wat de niet-westerse taalgehandicapten betreft: ze zijn helemaal uitgesloten uit die programma's, zoals ze worden vergeten door de media.


Een oplossing binnen handbereik


De inertie van de maatschappij tegenover de taalmoeilijkheden is des te spijtiger omdat er een interessante oplossing binnen handbereik is. Helaas! Een psychologische weerstand met een uitzonderlijke kracht (5) belet onze tijdgenoten die rustig te bestuderen.


Om de taalbarrières te overwinnen gebruiken de mensen verschillende middelen, die variëren volgens de situatie en hun begaafdheid: gebaren en gebrabbel, Engels,min of meer vervormde plaatselijke taal, simultaanvertaling, Esperanto, enz., Als men de moeite doet deze formules in de praktijk te vergelijken, merkt men dat een ervan, -Esperanto- een onbetwistbaar overwicht biedt. En als men zich inspant om de analyse van de oorzaken te maken, begrijpt men waarom dat zo is.


Ongelukkiglijk is dit gemakkelijk te verifiëren overwicht weinig gekend: de desinformatie over de taal van Zamenhof die woedt sedert het begin van de twintigste eeuw heeft haar doel goed bereikt. Ze onderhoudt zichzelf door simpele herhaling: politiekers, journalisten, professoren verspreiden de fouten, die men hun heeft ingeprent, zonder er zich rekenschap van te geven dat ze bedrogen werden. Het is zo dat men zegt dat Esperanto arm is, terwijl het, door het feit van zijn onbeperkte combinatiemogelijkheden, bij onderzoek blijkt begaafd te zijn met een verbazende rijkdom, waarvan vooral zijn poëzie een merkwaardig voordeel haalt. Men stelt het voor als het werk van één enkele persoon, terwijl de diachronische analyse het aan het licht brengt als de vrucht van een eeuw wisselwerkingen tussen personen van de meest verschillende culturen. Men verkondigt dat het de andere talen wil vervangen, terwijl zijn gebruikers het alleen opvatten als tolk tussen anderstaligen. Men stelt het voor als een project, terwijl het de beroepstaal is van verschillende bedienden, de dagelijkse taal van heel wat binationale koppels, de moedertaal van een zeker aantal kinderen. Men zegt dat het in verval raakt, terwijl het nooit opgehouden heeft zich te verbreiden en steeds meer onze planeet bedekt met weinig opvallende maar sterke netten van interculturele vriendschap en solidariteit, en dat zijn verspreiding op Internet groeit met duizelingwekkende snelheid. Men weigert het een statuut van gesproken taal, terwijl er, sedert 1986, geen enkele dag meer voorbijgaat, zonder dat het, ergens ter wereld, de taal is van een congres, een zitting, een internationale vergadering. (6). Men zegt dat het stroef is, terwijl het soepeler is dan eender welke westerse taal. Men verwijt het een beweerde koelte, terwijl het de waarnemer treft door zijn warme expressiviteit in de affectieve relaties en de emotievolle momenten.


De auteur hiervan kan er over getuigen. Zijn beleving staat hem toe te vergelijken, hoe de communicatie verloopt bijvoorbeeld met een Albanees vluchteling van Kosovo naargelang ze gebeurt door tussenschakel van een tolk of in Esperanto. Hij kent het type mondelinge en schriftelijke uitwisselingen, waartoe de interstatale organisaties zich lenen, doordat hij er gewerkt heeft als vertaler, tolk en verslaggever, en hij kent, omdat hij meegewerkt heeft aan hun activiteiten, het type communicatie dat gebruikt wordt in de Esperanto-verenigingen. In al deze gevallen is er geen enkel verschil wat betreft de complexiteit van de inhoud. Maar wat pijnlijk is en miljarden dollars kost aan één kant (7) is aangenaam en kost aan de andere kant geen cent, voor een veel vlottere en preciezere communicatie, bovendien vrij van discriminatie.


De wereldorganisaties zijn in feite discriminerend: de Waal mag zijn moedertaal spreken, de Vlaming niet. In de Esperantoverenigingen staat niet alleen iedereen op gelijke voet op het ogenblik dat de communicatie zich afspeelt, maar was de discriminatie ook sterk gereduceerd bij de verwerving van het taalgereedschap zelf. Om in de UNO te kunnen zetelen, hebben een Laotiër, een Ethiopiër, een Japanner de uitgekozen taal moeten beoefenen gedurende zowat tienduizend uur, waarvan ongeveer 3000 uur intensieve taalstudie. Gemiddeld bereiken de personen van die landen hetzelfde niveau in 210 uur in het geval van Esperanto. Verschil (zonder de 7000 uur onontbeerlijke praktijk te rekenen in het geval van de westerse talen): omtrent 70 weken van 40 uur: zowat 17 maand voltijds werk. Een specialist die gepolst wordt voor een onderhandeling kan zeer sterk zijn in zijn vak, maar weinig begaafd voor talen; moet hij zijn plaats afstaan aan een deskundige die minder bekwaam is, maar schitterend in een van de talen van de club? Dit dilemma wordt bespaard aan de geprivilegieerde staten, wiens afgevaardigden de uren, die hun collega's in talen hebben geïnvesteerd, hebben kunnen besteden aan andere vakken. De Esperantowereld ken deze onrechtvaardigheden niet.


Vermenigvuldigen tegen optellen


Om de gaap tussen de “UNO”-oplossing en de “Esperanto”-oplossing te snappen moet men weten dat deze laatste alle onderprogramma's uitspaart die in onze talen het spontane spel van de psycho-linguistische wetten inhiberen. De Esperantospreker voelt zich dus vrij, natuurlijk, want hij heeft praktisch geen reflexen, die ingesteld zijn om de aangeboren reflexen tegen te werken. Hij bespeelt de taal op een creatieve manier dank zij een klein aantal absoluut starre richtpunten.


De vreemdeling die zegt «vous musiquez bellement» maakt zich misschien belachelijk, wat de menselijke relatie vervalst, maar hij doet niets anders dan streng de structuren van onze taal toepassen, die hij zich heeft eigen gemaakt. In Esperanto mag hij zeggen «vi muzikas bele». De vrijheid van het concept “muziek” een werkwoord te maken volgt uit de striktheid van de uitgang -as: die geeft altijd en exclusief een tegenwoordige aantonende wijze aan. De uitgang -e heeft dezelfde striktheid, vandaar het recht het toe te passen telkens men de manier, het middel, de omstandigheid wil uitdrukken. In Esperanto is elke taalstructuur onbeperkt veralgemeenbaar.


Nationale talen worden op additieve manier verworven, Esperanto op multiplicatieve manier. Er is eenzelfde verschil als tussen een rekenkundige reeks en een meetkundige reeks. De taal van Zamenhof is in feite samengesteld uit “atomen”, die strikt onveranderlijk zijn (monemen), die zonder beperking onderling te combineren zijn.. In eender welke westerse taal moeten de woorden santé, guérir, curatif, enz., afzonderlijk geleerd worden: het proces is additief. In Esperanto vermenigvuldigt elk nieuw element het reeds verworven lexicon. Laat ons het moneem san, beschouwen, dat het begrip “gezond” uitdrukt, en jun, dat overeenkomt met “jong”, en eveneens vijf monemen, die bijzonder vermenigvuldigend zijn: -a (bijvoeglijke functie), -o (zelfstandige functie), -i (infinitieffunctie), re (terug) en ig (oorzakelijk). Hun combinatie levert sana, «gezond», sano, «gezondheid», resanigi, «genezen» («terug gezond maken»), resanigo, «genezing», resaniga, «helend», juna, «jong», juno, «jeugd», rejunigi, «verjongen», rejunigo, «verjonging», enz. Een enkel moneem erbij, ebl, dat de mogelijkheid uitdrukt, zal uw woordenschat aanzienlijk verhogen. Naast ebla, «mogelijk» en eblo, «mogelijkheid», zult u vormen resanigebla of sanigebla, «geneeslijk», en rejunigebla, «verjongbaar», om niet te spreken over ebligi, «mogelijk maken», «de mogelijkheid geven».


Twee tegengestelde houdingen, elk op hun niveau geldig, bieden zich aan bij het taalleren. In het geval van een nationale taal is het de onderwerping: geen sprake van buiten de getekende lijnen te lopen: “hij helpt mij” is in orde, “hij mij helpt” of “hij aan mij helpt” is uitgesloten. In het Engels of Duits heeft men niet meer keuze, maar de opgelegde structuren zijn anders: he helps me (hij helpt mij), er hilft mir (hij helpt aan mij). Deze verplichtingen zijn vergelijkbaar met de beleefdheidsvormen en gebruiken, die men moet in acht nemen als men geen aanstoot wil geven en die aan iedere cultuur haar onvervangbare smaak geven. Maar wat zin heeft in het kader van een gegeven cultuur heeft er geen meer op intercultureel niveau. De woordvolgorde van de Nederlandse of Duitse zin, die er toe bijdraagt aan deze talen hun bijzonder taaleigen te bezorgen, wordt een handicap in de communicatie tussen de volkeren: ze belet de vreemdeling zich met hetzelfde gemak uit te drukken als de inboorling. Gericht op het maximaal vergemakkelijken van de menselijke dialoog, kan Esperanto niet de gewoonten van een bepaald volk opleggen, het is dus op een natuurlijke manier uitgekomen op een houding, tegengesteld aan de onderwerping: de vrije keuze. De uitwisseling tussen mensen bereikt zijn volmaaktste niveau slechts als de neurale energie, de aandacht, zich concentreert op de inhoud van de boodschap, niet op formele details. In het hoger aangehaalde voorbeeld is het nodig en voldoende, opdat de boodschap zou overkomen, dat het onderwerp te onderscheiden is van het lijdend voorwerp en dat het concept van hulp wordt uitgedrukt onder de vorm van een werkwoord in de tegenwoordige tijd. Als die punten gerespecteerd zijn, is de Esperantogebruiker vrij: li min helpas, li helpas min, li helpas al mi zijn even correct en komen even vaak voor. De keuze hangt af van de gezindheid op het moment of van het gezochte stijleffect (bijvoorbeeld het ritme). Evenzo, om het idee uit te drukken “hij zal met de tram gaan” heeft de Esperantospreker een nergens geëvenaarde waaier van mogelijkheden li iros en tramo (en, «in»); li iros per tramo (per, «per, door middel van»); li trame iros (-e toont de manier, het middel aan); li iros pertrame (perfect toegelaten redundantie), li tramos (-os, toekomende aantonende wijze), enz.


Dank zij het vermenigvuldigingseffect, gekoppeld aan de absolute samenhang van de grammaticale structuren en de afwezigheid van formele verplichtingen, haalt de gemiddelde leerling in één jaar een communicatiecapaciteit die hoger is dan die, welke bij een gelijk aantal weekuren, acht jaar Engels hem levert. De vrucht van de onbeperkte combinaties is zo ruim dat men reeds een enorm aantal ideeën kan uitdrukken door middel van een paar honderd monemen. Het jongerenmagazine Kontakto publiceert in elk nummer teksten met het gebruik van maar 520 fundamentele elementen. Welnu, de Esperantoleerlingen die deze artikels en dat nieuws ontdekken zijn vaak verrukt door de variëteit aan onderwerpen, de stijlkwaliteit, de expressiviteit van de verhalen.


Waarom het vroegere, perfect redelijke voorstel niet hernemen?


Een schooljaar van 38 weken van vijf dagen, dat is 190 dagen. Opdat de leerlingen deze basis van 520 monemen zouden bezitten volstaat het hun nu eens drie, dan twee monemen per lesdag aan te leren. Wat betekent dat voor de kinderen, van wie de logica in het algemeen strak is en het geheugen uitstekend? In twee minuten heeft de onderwijzer deze monemen op het bord geschreven en er de zin van uitgelegd. Laat ons acht minuten bijvoegen om de klas vertrouwd te maken met de structuren en het vormen van zinnen, die het geleerde onderhouden en de zaak is geklonken. Als de staten een gecoördineerd onderwijs van het Esperanto zouden aanvaarden, zoals het Secretariaat van de Volkenbond had voorzien in 1922 na een grondige studie (8), zouden tien minuten per dag gedurende één enkel schooljaar volstaan om de taalcommunicatie in de wereld grondig te wijzigen. De ervaring bewijst, dat, eenmaal gestart, de vooruitgang zeer snel is. De praktijk verhoogt zonder veel inspanning de voorraad monemen, met het hierboven beschreven vermenigvuldigingseffect (9)


Talrijke experimenten (10) hebben aangetoond dat Esperanto een ideale springplank is voor de studie van talen, omdat het een concrete vorm geeft aan de grammaticale en semantische geledingen. De leerlingen zouden dus betere resultaten bereiken in de andere taal of talen, die ze leren gedurende de rest van hun schooltijd. Overigens, terwijl het Engels beetje per beetje zou onttroond worden als communicatiemiddel, zouden de andere talen in het onderwijs hun plaats terugkrijgen, die overeenkomt met hun belang in de culturele geschiedenis van het land of de wereld.


Heeft men het recht deze oplossing aan de kant te schuiven als men geconfronteerd wordt met de astronomische bedragen, die in de veeltaligheid geïnvesteerd worden en met hun onbestaande uitwerking op de frustraties en het leed, dat samengaat met de taalhandicaps? Ja, als men iets anders in de plaats stelt. Maar zij, die Esperanto verwerpen stellen om het te vervangen altijd maar de traditionele lapmiddelen voor, waarvan de geschiedenis het slechte rendement ruim bewezen heeft. Deze oplossingen, enkele miljarden keren duurder, hebben als begunstigden maar een beperkt aantal geprivilegieerden, gaan in tegen de afgekondigde doelstellingen (gelijkheid, eerbiediging van de culturele diversiteit...) en negeren hoogmoedig alle slachtoffers van de toestand.


De huidige uitspraak over de taalcommunicatie kan samengebald worden als volgt: “Nu ja, de simultaanvertaling is kostelijk, het gros van de wereldbevolking beschikt niet over een aangenaam intercultureel communicatiemiddel, het taalbeleid van de planeet is discriminerend, het Engels is voorbehouden aan een kleine elite, dat is allemaal spijtig, maar wat wilt u? Men kan er niets aan veranderen”. Deze uitspraak komt niet overeen met de realiteit. Het pilootproject “Esperanto” in gang gestoken een eeuw geleden, bewijst dat er goed en wel een oplossing bestaat met een heel interessante “kwaliteit/prijs” verhouding. Zeker, het zou absurd zijn zich daar zonder meer in te storten. Maar het is niet minder absurd te weigeren deze formule te onderwerpen aan een vergelijkende studie, op het terrein. Als er leed is, zijn alle remedies waard getest te worden. Maar ja, wie zal willen zien dat de taalhandicap een frequente en pijnlijke realiteit is?


____________
NOTA'S
1. Aangehaald door Jean-Claude Buffle, «Indiens américains: les guerres de 1991», L'Hebdo, 7 mars 1991, p. 31.
2. Udo Van de Sandt, «Access: an Exclusive Study of Lintas Worldwide» (Onderzoeksrapport over de kennis van het Engels), Initiative (Lintas Worldwide Media News Bulletin), Londres: Lintas Worldwide, 1989, januari, pp. 1-2.
3. Mark Fettes, «Europe's Babylon: Towards a single European Language?» History of European Ideas, 1991, 13, n° 3, pp. 201-202.
4. George Steiner, After Babel (Oxford: Oxford University Press, 1975), p. 470.
5. Claude Piron, «Un cas étonnant de masochisme social», Action et Pensée, 1991, sept., 19, pp. 51-79, artikel overgenomen in Communication linguistique: à la recherche d'une dimension mondiale (Paris: SAT, 1992), pp. 27-55. [SAT: 67 avenue Gambetta, F-75020 Paris].
6. Een niet uitputtende lijst van deze openbaringen verschijnt jaarlijks in Heroldo de Esperanto rond 20 maart. Men vindt het ook op http://www.eventoj.hu/kalendaro.htm.
7. In de EU komt een geschreven woord op 0,36 US-dollar; die is verdubbeld op tien jaar. Welnu, men vertaalt daar 3.150.000 woorden per dag (Roman Rollnick «Word mountains are costing us a fortune», The European, 20-22 décembre 1991, p. 6.) Voor elke woord, geschreven in deze instelling, zou men drie kinderen kunnen redden, die veroordeeld zijn te sterven aan een buikloop bij gebrek aan een zakje TRO - behandeling door orale rehydratatie - dat 0,12 US$ kost (Oproep gelanceerd door l'UNICEF in Time van 20 november 1990, p. 15). De kost van de taalkundige diensten van de EU bedroeg in 1989 1,4 miljard ECU (von Baratta et Claus, Internationale Organisationen, Francfort s/M: Fischer, 1991, p. 146). Bij de UNO kwam de vertaling van een document van 25 blz A4 in 1978 op 19.936 US$ (Evaluation of the Translation Process in the United Nations System, Genève: Corps commun d'inspection, Palais des Nations, 1980, document JIU/REP/80/7, tabel 7 van de bijlage). Volgens Artsen zonder Grenzen kan men voor 0,75 US$ het leven redden van een Somali-kind, gedoemd van honger te sterven (Radio Suisse Romande, 25 juin 1992, 8 h 03).
8. Volkenbond, L'espéranto comme langue auxiliaire internationale (Genève: SDN, 1922). Het is tekenend dat de staten die het project gesteund hebben essentieel China, India, Iran (Perzië), Japan en voor Europa, de tweetalige staten België, Finland, Roemenië, Tsjechoslovakije. Het project, dat nooit voorwerp geweest is van een negatieve stemming, werd op een zijspoor gezet door de procedurele manoeuvres van de grote mogendheden, vooral van Frankrijk.
9. Er bestaan romans en nieuwsverzamelingen die, uitgaande van de 400 of 500 meest voorkomende monemen, onmerkbaar het lexicon uitbreiden. Als de lezer in een passage van 100 woorden, er onmiddellijk 98 van verstaat, brengt de context hem zover dat hij de betekenis van de twee woorden, die hij voor het eerst tegenkomt, kan raden. Het volstaat ze meermaals op de volgende bladzijden weer te zien opdat ze definitief in het geheugen zouden gegrift worden. De werken in kwestie zijn opgevat volgens dit systeem. De leerling wordt geboeid door de geschiedenis, hij wil weten hoe ze eindigt en de context ontslaat hem bijna helemaal van het raadplegen van een woordenboek. Als hij aan het einde komt, kent hij zonder moeite 500 monemen bij. Zijn woordenschat is op dat ogenblik equivalent met zowat 8000 woorden Frans. Ter vergelijking: het Latijn heeft op zijn cultureel hoogtepunt gekend ten tijde van Cicero, een tijdperk waarin, naar verluidt, de woordenschat beperkt was tot 2500 woorden.
10. Belangrijke bibliografie in: Till Dahlenburg, «Die internationale Sprache Esperanto als Unterrichtsgegenstand», Der Esperantist, 1983, n° 119-120.