Claude Piron

De uitdaging van de talen


De tekst hieronder geeft uittreksels weer uit het Franstalige boek van Claude Piron "Le défi des Langues", met een samenvatting van de niet voluit overgenomen delen. De lezer van deze tekst krijgt op die manier een idee over de inhoud van het boek, dat tot nu toe enkel in het Frans bestaat (Parijs: L'Harmattan, 1994) en in het Portugees (Campinas SP: Pontes, 2002).


I. INTERNATIONALE TAALCOMMUNICATIE :
EEN PATHOLOGISCH BEHEER ?


Als een individu zonder reden een nodeloos belastende handelwijze verkiest, gigantische bedragen uitgeeft om iets te verwerven dat gratis beschikbaar is, a priori weigert zich vooraf te laten informeren over de doeltreffende oplossingen om zijn doel te bereiken en vermijdt na te denken over deze rare handelwijze, zegt men gewoonlijk dat er een vijs los zit in zijn hoofd. Als zijn voorkeur voor ontmoedigende pogingen en ingewikkelde procedures dan bovendien maar middelmatige resultaten oplevert, terwijl een buur uitzonderlijk goede kwaliteit bereikt met een simpele en aangename methode die onmiddellijk gemakkelijk toepasbaar is, moet men niet aarzelen te spreken over masochisme. We zijn ons daar nauwelijks van bewust, maar de organisatie van de internationale taalcommunicatie in onze maatschappij verdient dezelfde diagnose. Ze is pathologisch.


Deze bewering kan arrogant overkomen. Ze is nochtans gebaseerd op een analyse van de werkelijkheid. De lezer zal dit kunnen vaststellen, als hij dit verslag zal volgen. Hij zal alle aanwijzingen krijgen om zelf de feiten te kunnen nagaan.


(...) [Deze pathologische misorganisatie van internationale communicatie vertoont, op een sociale schaal, alle trekken, die op schaal van een individu een neurose kenmerken. Ze zal behandeld worden in het vervolg van dit werk onder de naam "Babel-syndroom". Het boek wordt voorgesteld als een rapport van raadgevers, vaklui, die verzocht werden om het wereldwijde taalprobleem objectief te onderzoeken en realistische methodes voor te stellen om het op te lossen].


II. HET PROBLEEM


[Hoofdstuk II stelt het probleem voor. Het behandelt dit eerst uit het oogpunt van kwaliteit: een taalhandicap in communicatie tussen eenvoudige burgers; in hun relatie met de overheid of officiële instanties; in private internationale groepen; in de relaties tussen staten. Vervolgens behandelt het de kwantitatieve aspecten: kosten van vertaling en vertolking, kosten van institutionele taaldiensten, enz. Uiteindelijk vergelijkt het de zeer bescheiden bedragen die in veel gevallen volstaan om te beantwoorden aan de dringende noden, die verwaarloosd worden wegens "gebrek aan middelen", met de astronomische bedragen, die de huidige taalsystemen kosten aan de maatschappij in het algemeen en aan de grote internationale instituten in het bijzonder.]


III. MYTHES EN REALITEIT


Zoals we gezien hebben, stelt het probleem zich onder verschillende vormen, naargelang de protagonisten en het kader, waarin de nood aan communicatie zich voordoet:


defio de betrokkenen slagen er niet in aan elkaar te zeggen wat ze willen zeggen;
defio het bericht wordt overgebracht, maar ten koste van een aanzienlijke hoeveelheid frustraties, nervositeit of leed;
defio de communicatie is bijna perfect, maar dat kost een enorme investering in tijd en moeite aan sommige van de partners (het loont de moeite te onderzoeken of er een systeem bestaat met een voordeliger verhouding rendement / kost) ;
defio er is sprake van onrechtvaardigheid, omdat sommigen het bericht perfect ontvangen en anderen slecht of zeer slecht (een veel voorkomende situatie in internationale ontmoetingen, waar de Engelstaligen, soms de Franstaligen, genieten van een oneerlijk privilege in vergelijking met de andere deelnemers, een vaak voorkomende situatie in de verhoudingen tussen een plaatselijk gezag en een buitenlander: een migrante arbeider, vluchteling, reiziger, door de toestand zelf in een ondergeschikte positie gebracht;
defio het ontvangen bericht is voldoende verschillend van de uitgezonden boodschap om eigenlijk gelijk te staan met bedrog ;
defio de overdracht van de boodschap is overdreven duur, zodat de massa veeltalige toestanden uiteindelijk enorme bedragen afleidt van wat hun normaal doel zou zijn in een wijze organisatie van de wereld (met andere woorden, de verhouding rendement / kost bereikt vaak ethisch ontoelaatbare proporties). (...)


[Dit hoofdstuk behandelt verschillende mythes, waarbij de maatschappij zich aansluit op gebieden van elektronische vertaling of schools taalonderwijs.]


IV. MOEILIJKER DAN MEN ZEGT


(...) Zoals we gezien hebben, weerstaat onze maatschappij met alle macht aan het idee, het feit onder ogen te zien, dat talen verschrikkelijk moeilijk zijn, zo moeilijk dat - met één uitzondering, waarover we het later zullen hebben - een buitenlander praktisch nooit het niveau bereikt van een moedertaalspreker. We kennen allen mensen die al tientallen jaren in ons land wonen en die, hoewel ze al twintig jaar volledig "ondergedompeld" zijn in het taalmilieu, (...) nog altijd grove fouten maken. Deze zware moeilijkheid maakt het streven te zoeken naar een mirakeloplossing ijdel. Wanneer op ministerieel niveau of in een of andere pedagogische instantie de bevragingen over een taalniveau tot het besluit komen dat het onderwijs gefaald heeft, weigert de betrokkene het feit in de ogen te kijken, dat er niets anders dan mislukking mogelijk is, als men de eigenschappen van de talen beschouwt. Verwijten gaan naar de leraars of de methodes. Men gaat dus, naargelang de mode, het onderwijs wijzigen. Men verlaat de oude systematische methode met het uit het hoofd leren van woordenlijsten en het stap na stap leren van de grammatica om een directe methode te gaan gebruiken. Daarna gaat men over naar de audiovisuele methode. Later naar geprogrammeerd onderwijs. Later naar volledige onderdompeling. Later naar “suggestopedie”.


Over het algemeen zijn de methodes, die geschikt zijn voor de ene leerling, niet geschikt voor anderen, zodat het essentiële effect van de verandering van methode een herschikking is van de rangorde van de leerlingen. Het ene procent leerlingen, dat zonder een verblijf in het buitenland, er in slaagt zich bij een abituriëntenexamen uit te drukken in de vreemde taal zal altijd één procent blijven. Het enige verschil is, dat Paul, die zich alleen goed voelde met systematisch onderwijs, zijn plaats inruilde voor Karel, voor wie de directe methode beter geschikt is, omdat wegens een serie van toevalligheden zijn geheugen volgens een ander type gestructureerd is. (...)


Besluit : Het verlangen eenvoudig te communiceren, op volstrekt gelijke voet, over de taalbarrières heen, een perfect terechte wens in een tijd van internationale relaties zonder voorgaande, is niet te bevredigen door de methodes, die de staten en de hele maatschappij tegenwoordig toepassen.


V. POGINGEN OM HET PROBLEMEN OP TE LOSSEN


Zoals vele geestesziekten, gaat het Babel-syndroom gepaard met delirium. In plaats van de realiteit waar te nemen, verzekert de maatschappij zich van ingebeelde pseudo-feiten. Volgens die:


defio bestaat er geen probleem (het Engels lost het op) ;
defio zijn vertaling en vertolking efficiënt, wat de miljarden rechtvaardigt, die ze kosten;
defio als de staten aan Babel bedragen offeren, die levens zouden kunnen redden, onnoembaar leed milderen, analfabetisme bestrijden, noodzakelijke infrastructuren creëren en, waar nuttig, de economie aanzwengelen, kortom: een sociale uitwerking hebben voor de minst bedeelden van het mensdom of van de bevolking, vinden zij hun politiek helemaal niet misdadig: ze vinden dat ze niets anders hadden kunnen doen;
defio Het nadeel aan enkelen toe te staan een perfect beheerste taal te gebruiken en aan anderen hetzelfde recht ontzeggen in de gevallen waar anderstaligen van gedachte wisselen is verwaarloosbaar;
defio het is mogelijk de vreemde talen, onderwezen in het Westen, grondig op school te leren;
defio de talen zijn niet zo moeilijk; zelfs buiten de school is het mogelijk een beheersingsniveau te bereiken , het volstaat daartoe zijn verstand te gebruiken;
defio middelbaar taalonderwijs laat toegang tot een buitenlandse cultuur toe. (...)


Om het probleem ten gronde te onderzoeken zullen wij, raadgevers, alle middelen moeten onderzoeken die in de praktijk gebruikelijk zijn, om ze te vergelijken. Laat ons dus kijken, hoe de maatschappijen hun plan trekken om voldoende communicatie mogelijke te maken in een wereld, die verdeeld is in eenheden, die door de verbijsterende moeilijkheid van bijna elke taal als het ware hermetisch van elkaar afgesloten worden.


[Dit hoofdstuk gaat over de verschillende methodes, die toegepast worden om het probleem proberen op te lossen: taalonderwijs; gebaren en tekens; systemen van mondelinge communicatie: gebruik van een mengsel van brabbeltalen; een Zwitsers of Scandinavisch systeem (iedereen spreekt zijn eigen taal, iedereen wordt verondersteld alle talen te verstaan); gebruik van één enkele taal (Engels bvb.); navertaling; simultaanvertaling; vertaling en andere schriftelijke vormen van gebruik van vreemde talen: borden en spreuken, correspondentie, wetenschappelijke, technische en juridische teksten, gebruiksaanwijzingen en reclame; automatische vertaling...]


VI. TAAL, ZENUWSTELSEL EN MENSELIJKE PSYCHE


In het vorige hoofdstuk (...) zagen we, dat de verschillende systemen, die mensen met een verschillende taal toepassen om elkaar te verstaan, niet echt bevredigend zijn: ze werken niet vlot, eisen bergenhoge kosten of bevorderen onrechtvaardigheid; in feite verenigen de meeste systemen deze drie eigenschappen.


Welnu, zoals we zullen zien vanaf hoofdstuk 7, is het niet waar dat een efficiënte organisatie van taalcommunicatie een hoofdbreker is. Wie de realiteit nagaat kan alleen maar vaststellen dat ze eigenlijk gemakkelijk is. (...) Maar om ze te bereiken is het nodig eerst een enorme psychologische weerstand te overwinnen. De lezer zal in het 8ste hoofdstuk ontdekken, dat socio-psychologisch opinieonderzoek van de meningen over communicatie tussen volkeren en van de emotionele reacties over het begrip "taal" het mogelijk maakt, vooral bij de westerse intelligentsia, een ernstige afkeer vast te stellen, de feiten onder ogen te nemen over communicatie tussen de volkeren en, om een Zamenhofse uitdrukking te gebruiken, "de koe bij de horens te vatten". We zullen in hetzelfde hoofdstuk zien welke de psychische oorzaken daarvan zijn, die diep in het onbewuste liggen en via welke mentale mechanismen ze werken.


Alles wordt ingewikkelder doordat de individuele psychologische weerstand gepaard gaat met een weerstand van sociale oorsprong, ook grotendeels onbewust, in dienst van het collectieve belang. De voordelen, die de Engelstaligen halen uit de huidige toestand is alles behalve verwaarloosbaar. Alleen al het onderwijs van het Engels laat toe sensationele bedragen te innen. "English language teaching is very big business", "Onderwijs van het Engels is de meest renderende zaak", geeft een krantenbericht van het Forum van het Engels (1) toe . In de zogenaamde Derde Wereld, beschikt het zeer kleine deel van de bevolking die het Engels of het Frans beheersen daardoor over de macht. Waarom zouden ze die opgeven ten voordelen van de grote meerderheid van de bevolking?


De slachtoffers van de knoeierige "wereldwijde taalorde" zijn talrijk, maar alles is er op gericht dat ze hun toestand niet zouden beseffen. Het moet benadrukt worden dat de taalhandicap, hoewel zeer verspreid, nooit genoemd wordt, omdat het begrip eenvoudig niet bestaat. Wat niet genoemd wordt blijft onbewust. Daarom is de algemene waarneming van het probleem zeldzaam, en voelt de maatschappij geen medelijden met taalgehandicapten: de slachtoffers worden behandeld als schuldigen. Als ze angst, kwelling, leed, onrecht en frustratie ondergaan of belachelijk gemaakt worden, zijn ze daar zelf de schuld van, het was immers hun plicht talen te leren. (...)


[Het eerste deel van dit hoofdstuk is gewijd aan het onderzoek van de machtigste neiging van het menselijk brein, dat zich probeert uit te drukken: die, welke Piaget veralgemenende assimilatie noemde (een element dat ontdekt werd als significant wordt veralgemeend tot de hele uitdrukking). Kinderen veralgemenen de -er ('meer') in groter, sterker, mooier of, in het Engels, de -er in bigger, stronger, higher ('groter', 'sterker', 'hoger') tot alle adjectieven en zeggen dus verkeerdelijk goeder in plaats van beter. Hetzelfde is vast te stellen bij werkwoordelijke uitgangen. Franstalige kinderen veralgemenen de uitgang -ez naar alle werkwoorden,zelfs als die onjuist is: vous faisez, vous disez ('u doet', 'u zegt') in plaats van de juiste vormen vous faites, vous dites. Op gelijkaardige manier heeft een kleine Engelstalige in zijn verstand geregistreerd dat men de verleden tijd vormt door toevoeging van -ed: I called, I learned, I tried ('ik riep', 'ik leerde','ik probeerde) en veralgemeent het naar werkwoorden, die de Engelse grammatica weigert, door te zeggen I comed, I falled, I knowed ('ik kwam', 'ik viel', 'ik wist') in plaats van de juistej I came, I fell, I knew. Een buitenlander, na dertig jaar onderdompeling in een Franstalig milieu, veralgemeent nog altijd het geval van en automne, en Irlande, en Australie ('in de herfst', 'in Ierland', 'in Australië') naar alle woorden, die fonetisch beginnen met een klinker: en-n-aut', uitgesproken prononcata /ãno'/ ('bovenaan'), in plaats van en haut uitgesproken /ã -'o/, en Nollande, in plaats van en Hollande /ã-Olãd/, enz. Onderzoek van kindertaal, van taalfouten van buitenlanders, van de twijfels in de moedertaal, van het grammaticale of lexicale geknoei, veroorzaakt door alcohol, geneesmiddelen of een sterke emotie maken de grote sterkte van deze neiging duidelijk, die men moet overwinnen om zich uit te drukken volgens de norm in de meerderheid van de talen.


 [Het tweede deel van het hoofdstuk behandelt de menselijke aspecten van de communicatie: ]


Laat ons bij wijze van voorbeeld een commerciële onderhandeling beschouwen tussen een Amerikaan en een Fin. Tegenwoordig gebeurt dat in het Engels. Zulke zakelijke onderhandeling is te vergelijken met een pingpongspel, waarbij een van de spelers het palet gebruikt dat hij elke dag gebruikt (...), terwijl de andere een raar palet moet gebruiken, dat onevenwichtig, te zwaar en te groot is om goed in de hand te liggen. In de sportwereld zou deze ongelijkheid een schandaal veroorzaken. Maar waarschijnlijk zijn ideeën veel minder waard dan een balletje, want deze ongelijkheid is elke dag te zien in de wereld van economische of politieke concurrentie, en niemand merkt het zelfs. Is deze zin van een Hopi-indiaanse dan ook niet diep ontgoochelend als ze vaststelt, dat door koolontginning in haar reservaat toe te laten, haar stam en het ecologisch evenwicht van de plaats ontwricht werden: "Als we twintig jaar geleden beter Engels gekend hadden, zouden we dat contract nooit ondertekend hebben" ? (2)


Een van de beste manieren om van zijn macht gebruik te maken is de zwakkere te dwingen een willekeurig zinloos iets te doen, dat hij alleen zal doen omdat men het hem opdringt, en omdat de sterkteverhoudingen het onmogelijk maken dit te weigeren. Als een meester zijn slaaf dwingt naar hem toe te kruipen en zijn voeten te likken, is dat een manier om aan de slaven en aan de aanwezigen te tonen: "Zie hoe machtig ik ben!" (...) Willekeurige dwang is gewoon in sommige milieus. Zo beleven anciens plezier aan hun overwicht op nieuwelingen. Zulke kwellingen zijn de praktijk in verschillende legers, in sommige werkmiddens, in internaten.


Dat weet iedereen. Maar men is er zich over het algemeen niet van bewust dat, wanneer men de taal spreekt van een buitenlandse macht, men in feite vernederd wordt tot de staat van slaaf, die kruipt om de voeten van zijn meester te likken. Rond 1880 was de internationale taal het Frans. Hoeveel zinloze grillen hebben wij, Franstaligen, opgedrongen aan Russen, Hongaren, Oostenrijkers en anderen, die onze taal moesten leren! Laat ons onze woordafleiding beschouwen. Hetzelfde achtervoegsel -logie levert drie verschillende vormen in psychologie > psychologue, biologie > biologiste, théologie > théologien. Met welk recht dringen wij aan de buitenlanders die willekeurige onsamenhangende dingen op? Ze kunnen niet voortgaan op de logica, noch op de rationaliteit ervan, die ze toeschrijven aan ons volk, noch aan de natuurlijk werking van hun verstand, die hun het hersenprogramma doet toepassen over veralgemenende assimilatie. Ze moeten zinloze acrobatie uithalen want "zo is nu eenmaal de wet" van de Franse taal. Wanneer ze, in de onmogelijkheid zich te oriënteren in onze absurditeiten, zeggen psychologiste, théologue of biologien, doen ze onze oren pijn. Er knarst dan iets pijnlijks in ons. Als gevolg daarvan loopt er iets spaak in de verhouding, onze gesprekspartner wordt ondergeschikte, wij worden meerdere, en iedereen voelt zich slecht. (...)


De tijden zijn veranderd; de politieke, economische en culturele machten hebben zich verplaatst. Vandaag moet de wereld zich onderwerpen aan de Engelstalige grillen. (...)


Het Babel-syndroom schept in ons zoveel verwarring dat we ons doel vergeten. Als ik me in het Engels uitdruk, welk doel hebben ik en mijn partner dan? Communiceren; elkaar wederzijds verstaan. Welnu om zulk eenvoudig idee als «de kinderen zullen moeten gaan... » uit te drukken, geef ik toe aan de grillen van een willekeurige dictator. Als ik enkel de nodige en voldoende delen zou gebruiken opdat mijn boodschap zou overkomen, dan zou ik de natuurlijke gang van mijn hersenstroom volgen , die neigt tot veralgemenende assimilatie. (...) Dat zou me brengen tot the childs will must go (...). Maar ik (...) moet zeggen the children will have to go, want de Engelse grammatica heeft besloten dat "kind" een onregelmatig meervoud heeft en dat ik het recht niet heb, het normale woord te gebruiken voor "moeten", must, na het normale hulpwerkwoord, gebruikt om de toekomende tijd aan te duiden: will.


Het gaat niet, zeggen sommigen, om een absurd gehoorzamen, noch om het tonen van zijn macht van de sterkste; het is gewoon nodig deze uitzonderingen in acht te nemen om zich te doen verstaan. Zo argumenteren (...) betekent de aanvaarding van zijn slavernij. (...) Voor zichzelf de waarheid verbergen, heel belangrijk voor ons onderwerp, namelijk dat wij elkaar even goed zouden verstaan als we zouden zeggen the childs will must go.


Deze opmerking is objectief juist, maar (...) ze is geenszins een aanbeveling, dat men het Engels zou moeten misvormen. Ik heb te veel respect voor alle menselijke talen om een oplossing voor te stellen die het wezen van de culturele schoonheid van de wereld schade zou toebrengen. (...)


Dat het gaat om een machtsprobleem, komt duidelijk tot uiting in een school. Wanneer een leerling vraagt: "Waarom mag ik niet must gebruiken na will?", antwoordt de leraar: "Omdat dat zo is". De sukkel kan onmogelijk iets anders zeggen. Maar het onderliggende bericht kan niet autoritairder klinken : "Wat men mij aan u doet opdringen, dat heeft niets te maken met logica, met uw natuurlijke neigingen, noch met de noden van de toestand. Ge zult dat doen omdat ik dat zo eis van u."


En de hele wereld knielt neer voor het volk, dat op dat ogenblik overheerst: het Franse in de 19-de eeuw, morgen misschien het Chinese, vandaag de Engelstaligen. (...)


Misschien moet ik erbij vermelden dat ik houd van de Engelse taal en de Angelsaksische cultuur (...). Maar (...) het Babel-syndroom heeft de hele maatschappij getroffen. Daardoor worden overigens zeer sympathieke individuen gevangen in een verschillend systeem, geregeerd door machtsverhoudingen, die de nood ideeën of informatie uit te wisselen geenszins kunnen rechtvaardigen. Spijtig genoeg zijn alleen diegenen daarvan bewust, die genezen zijn van het Babel-syndroom. De wereld kent die categorie van personen niet of negeert ze. Toch bestaan ze. Het ogenblik is gekomen om te kijken hoe de zaken bij hen staan en waaruit de behandeling bestaat. (...)


In de geschiedenis bestonden er uitzonderingen op de regel, dat [het voorstel van deze personen, hun model] nooit ernstig in overweging genomen werd door de instanties die zich bezig hielden met de wereldwijde taalvraag. (...) Maar vooral het Algemeen Secretariaat van de Volkenbond verdient de gelukwensen van elke eerlijke onderzoeker, die zich voor dit gebied interesseert. In september 1922 legde het een opmerkelijk objectief rapport voor, dat bijna het aanschijn van de wereld veranderd heeft. Eigenlijk scheelde het maar weinig, want hadden op dat ogenblik de staten de aanbeveling toegepast, die in dat document gedaan werd, dan zouden ze de fatale slag toegebracht hebben aan Babel en tegelijk, veel meer dan de huidige maatschappij, de cultuur- en taaldiversiteit van onze planeet gerespecteerd hebben. (...)


VII. EEN TE OVERWEGEN OPLOSSING


Bij het onderzoek van de toestand ontdekte het Secretariaat van de Volkenbond een interessant feit: er bestond overal in de wereld een beperkt milieu dat vrij was van Babel, mensen, die in hun buitenlandse contacten een taal gebruikten die ten volle de universele neiging respecteert de geassimileerde woorddelen te veralgemenen en dus perfect de manier de manier volgt, waarbij de uitdrukking op de meest natuurlijke wijze verloopt. Gemakkelijk, maar rijk, behoorde deze taal aan geen enkele natie toe en veegde daardoor de problemen van tafel, die dwang en macht zouden kunnen veroorzaken.


Eigenlijk is er geen enkele reden om zich in de verleden tijd uit te drukken: deze taal leeft verder, ze wordt verder gebruikt door mensen, die zich gehinderd voelden door taalbarrières en die het comfort in een internationaal dialoog zeer op prijs stellen.


Het document van de Volkenbond stelde voor ze te gebruiken. Er staat een aanbeveling in, dat de staten


"het belang erkennen, het universele gebruik van een praktische hulptaal te verspreiden om de internationale communicatie te vergemakkelijken, door zich op te leggen geleidelijk in zijn scholen het onderwijs van Esperanto in te voeren en de Volkenbond te informeren over de maatregelen, die ze zullen nemen op dat gebied, hetzij door wetgeving, hetzij door een administratief besluit". (3)


[Dit hoofdstuk is in wezen gewijd aan de voorstelling van het Esperanto, zowel uit oogpunt van zijn taaleigenschappen als van zijn verspreiding.]


Net als het Chinees, is Esperanto een taal die uitsluitend bestaat uit onveranderlijke delen, die onbegrensd gecombineerd worden. Maar in tegenstelling met het Chinees, (...) zijn de verhoudingen tussen de begrippen in Esperanto duidelijk afgetekend.


De gepubliceerde onderzoeken, waarin men het respectieve gemak van de verschillende talen vergelijkt, zondigt door een overdreven voorzichtigheid in verband met Esperanto. Dit laatste is tenminste 20, zelfs 50 maal gemakkelijker dan elke andere taal, misschien met uitzondering van het Indonesisch (...).


Waarom 20- of 50 maal gemakkelijker? Omdat vanaf het ogenblik dat men Esperanto begint toe te passen, men zich gedurig oefent in het gebruik van zijn samenstellende delen, die altijd veralgemeenbaar zijn zonder enige beperking. [Om beter te begrijpen, om welke reden Esperanto in zulke graad gemakkelijker is dan andere talen, zie het bijvoegsel bij dit document]. Een taal vloeiend spreken of ze gemakkelijk schrijven is in wezen een zaak van reflexen. Welnu, waarom is het moeilijk zich uit te drukken in de overgrote meerderheid van vreemde talen? Omdat een grote proportie van de in te bouwen reflexen de natuurlijke tegenwerkt (ze moeten de spontane vormen, waar de veralgemenende assimilatie toe leidt afstoppen) en omdat ze niet genoeg versterkt worden om diep in de hersenen verankerd te worden. De zwakte van die reflexen komt dadelijk tot uiting als men gedurende drie of vier jaar gestopt is met de praktijk van de betrokken taal: het verlies aan taalvaardigheid wordt gênant. In Esperanto is het niet nodig afstoppende reflexen in te bouwen: men kan ten volle betrouwen op de natuurlijke neiging van veralgemenende assimilatie. Bovendien versterkt elke minuut praktijk de nodige reflexen veel meer dan in eender welke andere taal. De leerling die een bladzijde leest men 125 samengestelde woorden volgens het schema « stam + o » en die vaststelt, dank zij de context, dat elk zulk woord als zelfstandig naamwoord gebruikt wordt zal niet meer aarzelen als hij een begrip wil onder woorden brengen in de zelfstandige vorm. De reflex zal zo sterk zijn dat de juiste uitdrukking automatisch komt. [in de volgende zin gaat het over een voorbeeld, gegeven in hoofdstuk 6 van het originele boek, maar niet opgenomen in deze samenvatting]. Herinner de mevrouw (...) die zei: " ... l'adoptage... ça va plus ?... l'adoption des villages roumains" [de betrokken dame, van geboorte Franstalig, wilde zeggen "aanneming" maar zei verkeerdelijk adoptage in plaats van adoption; ze was zich onmiddellijk bewust van haar fout en verbeterde zich]. De fout sproot uit een valstrik: de achtervoegsels -age en -tion hebben in het Frans dezelfde betekenis en komen evenveel voor, maar zijn niet onderling verwisselbaar; of men het ene dan wel het andere moet gebruiken, werd bepaald door de geschiedenis. In Esperanto, omdat aan dit begrip de stam adopt- overeenkomt, ontstaat er geen probleem. Met een minimum aan praktijk komt het woord werktuigelijk: adopto.


Iets wat gemakkelijk is of eenvoudig, schijnt op het eerste zicht minder rijk dan iets ingewikkeld. Veel mensen vrezen, dat Esperanto wegens zijn eenvoud alleen maar arm kan zijn. Ze maken de fout, die een Chinees zou maken door zich in te beelden dat een abc met slechts 28 letters het niet mogelijk maakt de diepe gedachten uit te drukken, die een taal met honderdduizenden ideogrammen kan uitdrukken. Wat de rijkdom maakt, is in feite niet het aanvankelijk aantal onderdelen, maar de mogelijkheid ze te combineren. De organische scheikunde leert ons, dat elke levend wezen bestaat uit een zeer klein aantal verschillende elementen (koolstof, zuurstof, waterstof, stikstof, enkele metalen, enz.). Welke uitgebreide verzameling van verschillende materialen en vormen kunnen deze enkele elementen voortbrengen! Muziek leert ons hetzelfde. De zeven noten van de gamma volstaan om symfonieën te schrijven met een onvergelijkbare schoonheid.


Rijkdom komt voort uit eenvoud. Grotendeels daardoor is Esperanto zo geschikt voor dichterlijke uitdrukking. Laat ons bijvoorbeeld deze vers beschouwen van de Tsjechische dichteres Eli Urbanová : la dolĉe lula belo betula.


Het is niet mogelijk te verklaren waarom deze vijf woorden veel meer oproepen in Esperanto dan in vertaling. Het vers zelf heeft een wiegende uitwerking, door zijn ritme. Om dit goed aan te voelen, spreek je ze uit op zijn Italiaans (...). Het poëtische effect wordt ook gebracht door de alliteraties, en bijzonder door de herhaling van de klank / l /, die de indruk van wiegen versterkt. Maar ze komt natuurlijk ook voort uit het beeld: een landschap waar een berk zijn fijne en lichte takken laat buigen en terugveren op de grillen van de wind, men kijkt er mijmerend naar, wat leidt tot een zoete slaperigheid... (...)


Het is mogelijk de eigenschappen van Esperanto als volgt samen te vatten, volgens de affiche, gezien op de Esperantostand van de Geneefse Boekenfoor in 1989:


Generlei uitzondering,
Generlei willekeur,

Geen grillige grammaticale dwang,
Dus generlei frustratie.


De mogelijkheid zelf samenstellingen te maken door eenvoudige combinatie van elementen, woorden te maken die


eenvoudig
ingewikkeld
teder
slaand
hartverscheurend
of plezierig zijn...


Een taalcreativiteit die zich onbeperkt ontwikkelt.


Dat is Esperanto :
puur taalplezier...
en vrienden in de hele wereld!


VIII. WEERSTAND : EEN NORMAAL ASPECT VAN ELKE NEUROSE


We hebben gezien hoe een taalkundig uitdrukkingsmiddel als Esperanto veel troeven heeft. We zullen in hetzelfde hoofdstuk zien dat, wanneer men het op het terrein vergelijkt met de andere manieren die voorgesteld worden aan anderstaligen om met elkaar te communiceren, het duidelijk superieur blijkt, ondanks de geringe investering in tijd en moeite, die het maar vereist. Het onderscheidt zich van de systemen, gebaseerd op gebaren en koeterwaals doordat het de mogelijkheid verschaft zich rijkelijk en genuanceerd uit te drukken. Het onderscheidt zich van de systemen, gebaseerd op het gebruik van tussenpersonen (mondeling of schriftelijk vertalers, computervertaalprogramma's) doordat het gratis is en overal rechtstreeks contact verzekert. En het overtreft ver het gebruik van een vreemde taal, hetzij die van een van de partners, hetzij een derde taal zoals het Engels onder niet-Engelstaligen, omdat het beter dan gelijk welke andere taal het meest natuurlijke hersenprocedé van woordvorming, gebaseerd, zoals we zagen, op de neiging geassimileerde kenmerken te veralgemenen. Het lijkt paradoxaal dat het tegelijk eenvoudig en rijk kan zijn. Maar dat is een perfect waarneembare realiteit: de verklaring ligt in het feit dat er geen beperkingen zijn aan het recht, onderdelen te combineren, en dat de taalgebruiker vrij is naar believen de woordvorming te structureren. (...)


(...) De mensen die de taal zo waargenomen hebben, zoals ze zich in de praktijk voordoet, herhalen dat al lang. Getuigenissen daarover bevinden zich in officiële documenten, bijvoorbeeld:


In het secretariaat van de Volkenbond ontwikkelde zich voor onze ogen de Internationale Conferentie van Schoolautoriteiten, wier debatten in Esperanto verliepen. Wij moeten toegeven dat het ons onder de indruk bracht, hoe moeiteloos en snel de afgevaardigden van verschillende landen zich uitdrukken en elkaar verstaan. (...) De discussie gebeurt opmerkelijk vlot (...) en men werkt in drie dagen een werk af, dat een tiental dagen zou vergen in een gewone conferentie met verschillende officiële talen. (...) De uitspraak van het Esperanto schijnt eenvormiger en gemakkelijker voor de verschillende monden dan die van het Engels of Frans, bijvoorbeeld. (...) Wat het meeste indruk maakt is de gelijkheid die aan deze samenkomst het gebruik van een gemeenschappelijke taal bezorgt: ze zet allen op gelijke voet en maakt het mogelijk aan een afgevaardigde van Peking of Den Haag zich even krachtig uit te drukken als hun collega's uit Parijs of Londen. Er zijn redenaars, die welsprekend zijn in Esperanto." (3)


Deze vaststelling doet een zeer belangrijke vraag rijzen: als de taal zoveel goede kwaliteiten heeft, waarom is ze dan zo weinig gekend?


Het antwoord is vierledig :


defio 1) Esperanto beschikt over geen enkele politieke en financiële steun;
defio 2) het lijdt onder verkeerde informatie, die zichzelf in leven houdt sedert het begin van de 20ste eeuw;
defio 3) het Babel-syndroom behoort tot de categorie van de neurosen;
defio 4) Esperanto is een wonder. (...)


[Alleen punten 2 en 4 zullen behandeld worden in deze samenvatting].


Verkeerde informatie


Onder alle negatieve beoordelingen heeft er één ongetwijfeld de machtigste uitwerking om de verspreiding van de taal te remmen: de bewering dat de pogingen een taal tussen volkeren in leven te houden altijd mislukt is. Typisch is het volgende voorbeeld:


"Minder dan tien jaar na Schleyer, vindt een andere visionair, de Poolse doctor Lazaro Zamenhof, (...) Esperanto uit, dat nauwelijks meer succes heeft (...). Spijts comités van Esperantisten, die zowat overal gesticht werden, een begin van literatuur (gekend door enkele luttele ingewijden en - naar verluidt - niet van hoog niveau) congressen her en der, genoot Esperanto van geen schitterender toekomst dan Volapük. Wie is honderd jaar na zijn uitvinding in staat dit "universele dialect" te gebruiken, dat materiële en intellectuele uitwisselingen moest vergemakkelijken en waarin zijn apostels zoveel hoop gesteld hebben??" (4)


Hoe zou men, na het lezen van dit stuk welsprekendheid, uitgesproken door een zo hooggeplaatst persoon, nog kunnen op het idee komen, zelf onderzoek te doen naar het echte Esperanto? Zulke toespraken hebben een onmiddellijk verstikkend effect op de natuurlijke kleine kiem van nieuwsgierigheid, zodat de echte vraag niet is: "Hoe is het mogelijk dat Esperanto niet ruimer aangenomen werd, spijts zijn ontegensprekelijke geschiktheid?" , maar: "Hoe is het mogelijk dat die taal, wiens dood vanzelfsprekend is voor zowat het hele geleerde publiek, zich gedurig rustig verspreid?". Wij zagen dat de gebruikers van Esperanto niet voldoende rijk zijn om de reclamecampagnes te lanceren, zonder dewelke het niet mogelijk is het bestaan van de taal bekend te maken. Als socio-linguïstisch verschijnsel is het reële Esperanto niet kenbaar, omdat het niet mogelijk is het te ontdekken door de gewone informatiebronnen: school, gesprekken, boeken of massamedia. In zijn grote meerderheid negeren deze bronnen het of stellen het ernstig verkeerd voor. Zonder juridische persoonlijkheid kan een taal zich niet verdedigen, als men ze belastert. Haar verspreiding is dus beperkt tot individuele contacten. Men leert Esperanto omdat men gezien heeft hoe goed het werkt. Het is nodig dat een toeval een geïnteresseerde in contact brengt met een Esperantogebruiker, dat die eerste voldoende neiging heeft tot aanvaarden, een open geest om het vooroordeel te herbekijken, waarmee de algemene misinformatie zijn of haar hersenen volgestopt heeft. Het is ook nodig dat hij of zij psychisch voldoende stabiel is en mentaal voldoende onafhankelijk om niet toe te staan dat het neurotische contact zijn gewone uitwerking zou hebben. (...)


Het wonder


Wanneer men hoort over een wonder is de normaalste reactie scepticisme. Natuurlijk, als men zou eerlijk zijn, of voldoende geïnteresseerd, zou men zelf gaan kijken, men zou zelf controleren. Maar over het algemeen is een mens niet zo eerlijk en de zaak interesseert niet genoeg om de inspanning waard te zijn. Tegenover iets buitengewoons glijdt men gemakkelijk van een open houding ("ik weet daar niets over") naar een gesloten ("daar geloof ik niet in").


Esperanto is in meerdere opzichten een wonderlijk verschijnsel. Fundamenteel is de vaststelling van het voortbrengen in enkele decennia tijd van een volwaardige taal met een echt boeiende literatuur, maar zonder volk noch grondgebied (5). Een taal vol leven, die het mogelijk maakt al wat gewenst is uit te drukken, is een zo ingewikkelde zaak, iets zo delicaat, dat het moeilijk te geloven is, dat iets dergelijks voor onze ogen ontstaat. Nochtans is dit precies wat er gebeurd is. Iets meer dan een eeuw geleden bestond de taal Esperanto genaamd, helemaal niet; vandaag wordt ze gebruikt door enkele miljoenen mensen, die een soort diaspora vormen. Ze zijn met weinigen in een bepaald punt van de aardbol, maar er bestaan er enkele, zelfs in Mongolië, zelfs in Albanië, zelfs in een Tanzaniaans vluchtelingenkamp. (6)


(...) Elke levende taal komt voort uit een collectief, naamloos en grotendeels onbewust proces. Esperanto is geen uitzondering. Het project, gepubliceerd in 1887 door een jongeman, Ludwik Lejzer Zamenhof, is niet de taal, het is maar het uitgangspunt, het zaad, de kiem. Die werd levende realiteit enkel door dat het een bodem vond, die het van zijn rijkdommen voorzag en het mogelijk maakte te groeien. Het wonder bestaat daarin, dat deze grond bestond en de kiem aanvaardde. Vijftien jaar na de verschijning van het brochuurtje werd de taal al gebruikt door heel verschillende mensen, zo getuigt de lijst van Esperantogebruikers, geregistreerd in 1902 (7). Alleen al de namen duiden aan dat de taal verspreid werd onder verre volkeren: Aĥmet Utjamiŝev was een Turkmeen uit het district Syr-Daria, Asayiro Oka leefde in Tokio, Einar Asmundsson in Nesi (IJsland), Stanislav Mossakowski in Numeo (Nieuw Caledonië), J.M.C. Ganouna in Tunis, E. Gosta in Bonaero, M. Ravelojaona in Tananarive... De vermelde plaatsen in dit document tonen aan dat het eerste net leden reeds de hele wereld dekte: Santa Fé (Argentinië), Rejkjavik, Urga (Mongolië), Filadelfia, Tiencin, Helsinki, Alexandrië, Mexico stad, Odessa, Bombay... Niemand begrijpt hoe de nieuwe taal zich zo snel verspreidde. Maar dat is niet het enige wonder. Het meest ongelooflijke is dat die mensen, doordat ze begonnen te communiceren, elkaar bezochten, vergaderingen belegden, congressen, ontmoetingen, onbewust het project transformeerden in een levende, gesproken taal. In de twintiger jaren bestond reeds een koppel uit twee naties, wiens gezinstaal Esperanto was, zodat het ook de moedertaal werd van de kinderen. (...)


IX. ENKELE VOORBEELDEN VAN RATIONALISATIE (8)


[Het boek behandelt in dit hoofdstuk enkele typische argumenten tegen Esperanto]


(...) De taal van Zamenhof is het voorwerp van zoveel kritiek, dat het een eindeloze taak zou zijn ze allemaal aan te halen. Maar wat ze ook zijn, het is opmerkelijk dat ze altijd dezelfde eigenschappen vertonen:


defio ze zijn nooit gebaseerd op het reële Esperanto, d.w.z. op de taal zoals ze gebruikt wordt in de praktijk (bijvoorbeeld op de waarneming van een vergadering, op onderzoek van een reeks tijdschriften, op ontleding van teksten of op band genomen gesprekken) ;
defio ze steunen zich nooit op studie van de beschikbare documentatie (op onderzoekswerken gepubliceerd over het reële Esperanto) ;
defio ze vermijden elke vergelijking met de systemen, waarop men moet terug komen, als men Esperanto uitsluit;
defio ze zijn geformuleerd op zulke toon, dat het onderzoek van de vraag van meet af aan uitgesloten is (met andere woorden, de uitsluiting is geen logisch besluit van een ontleding, maar het resultaat van een "gezagoordeel"; ze zijn te vergelijken met het uitsluiten van een student door een jury, die noch zijn of haar werk gelezen heeft, noch de punten bekeken heeft die hij of zij gekregen heeft in de verschillende examens).


X. HEEL NORMALE MENSEN


Uitdrukking van gevoelens


(...) Vaak, onmiddellijk nadat iemand Esperanto voorstelt, weerlegt men dat deze taal niet in staat is te beantwoorden aan de emotionele noden, omdat ze te jong is. Hoe zijn angst, woede, liefde, jaloersheid, verwondering, emoties uitdrukken in een taal die niet eeuwenoud is?


Deze mening ziet over het hoofd, wat feitelijk de uitdrukking van gevoelens afremt. De fout is betekenisvol: ze toont aan in welke mate wij, onder het vernis van de beschaving, primitievelingen zijn, onderworpen aan de stamtradities, aan de macht van de voorouders. Wij geloven dat vormen, opgedrongen door eeuwen gebruik de uitdrukking vergemakkelijken, terwijl ze die eigenlijk compliceren. Wij vertrouwen meer op onze voorouders dan op onszelf, meer op de letterkundigen die de taal smeedden, maar ze ook minder vrij maakten, dan op de kreten, die spontaan opborrelen uit ons eigen diepste.


Elke persoonlijkheid is het resultaat van een wisselwerking tussen genetisch erfgoed en sociale invloeden. De overtuiging dat enkel een eeuwenoude taal het mogelijk maakt emotionele reacties gepast uit te drukken, getuigt van een eigenaardig onevenwicht tussen de twee factoren: ze overschat de maatschappij, ze onderschat de natuur. Daar ligt ongetwijfeld één van de oorzaken van het wantrouwen voor Esperanto. Het idee dat de onderwerping aan een uitwendig gezag, en dus aan onze voorouders, kan in evenwicht gehouden worden door het vertrouwen op de individuele wijsheid, op de eigen logica, op de ingeboren mechanismen van ons zenuwstelsel, ligt voor veel mensen voorbij de grenzen van het verdraagbare.


Maar laat ons, getrouw aan onze principes, overgaan van theoretische beschouwingen naar de waarneming van feiten. De lezer herinnert zich ongetwijfeld die Amerikaan die in Frankrijk leeft [2-de hoofdstuk van het boek, niet opgenomen in deze samenvatting], die, aangevallen op een tennisplein door een dame, die duidelijk ongelijk had, haar gelijk gaf, hoewel hij zich bewust was van zijn gelijk, alleen maar omdat hij er niet in slaagde zich gepast in het Frans uit te drukken. In het Engels zou hij zijn woede en verontwaardiging hebben kunnen uitdrukken met woorden, die de mond van zijn gesprekspartner zouden gesnoerd hebben. Wat blokkeerde de uitdrukking van zijn emotionele reactie? De talloze onsamenhangende dingen, omwegen en willekeurige dwang, waar de Franse taal vol van is. Het erfgoed van onze voorouders. (...)


Niets daarvan in Esperanto. De grammaticale en lexicale coherentie, en dus de afwezigheid van doodlopende straatjes, die de natuurlijke gang van de woordvorming blokkeren, laten toe zijn emoties en gevoelens uit te drukken met honderd keer meer gemak dan in eender welke andere taal. de neurale stroom bereikt rechtstreeks zijn doel. Veralgemenende assimilatie verzekert veiligheid van uitdrukking. (...)


De manier waarop Esperanto gestructureerd is, vergemakkelijkt de uitdrukking van nuances. Ik herinner me dat ik bij een babbel met een Hongaarse vroeg: "Die jongen, zou je zeggen, dat je van hem houdt?" - "Nu..., mi ametas lin", antwoordde ze. Het is niet mogelijk dit in het Frans te vertalen. Door tussenplaatsen van het moneem -et- tussen de stam -am- en de uitgang -as, die uit het begrip een werkwoord maakt in de tegenwoordige tijd, bracht ze er de nuance in die men in het Frans inbrengt als men zegt chantonner `neuriën' in plaats van chanter `zingen, pleuviner `miezeren' in plaats van pleuvoir `regenen', of chambrette `kamertje' in plaats van chambre, 'kamer'. Het werkwoord aimer `beminnen' in het Frans kan zulke modulaties niet aan.


In een conversatie met een jonge, enigszins aan paranoia lijdende Noorse noteerde ik vier interessante modulaties van de stam rigard-. Ik haal ze hier aan in de vorm die zij gebruikte, in de verleden tijd : ŝi rigardetis; li rigardadis; li rigardegis; li rigardaĉis. Deze laatste term is bijzonder moeilijk te vertalen, omdat alle Franse vertalingen te precies zijn: het kan gaan over een onzedige blik, een sardonische, een bittere, sarcastische blik, een gestoorde, gegeneerde blik, men weet alleen dat het een soort blik is, die iets onedels of onaangenaams oproept voor het kijken. In feite is het verschil tussen li rigardis en li rigardaĉis het zelfde als, in het Frans, tussen il rit `hij lachte' en il ricana `gniffelde'. (...)


Taal en identiteit


In ons diepste ik ligt ons identiteitsgevoel. De vraag "Wie ben ik? Wat ben ik?" ligt waarlijk in het midden van onze psyche. Ze is dus aanwezig in elk taaldebat, ook als men zich daarvan niet bewust is.


Zodra men over talen spreekt, spreekt men over zichzelf, over zich als kind, over zijn eigen persoon, die een waarderende identiteit nodig heeft. Een kind ervaart ongelijkheid als gevaarlijk. Anders zijn riskeert aan de kant gezet worden en uit de groep gegooid worden is meest beangstigend. (...) Ontdekken dat men Arabisch spreekt tussen Fransen, Jiddisch tussen Russen, Vlaams in een Franstalig Brussel, dat kan verschrikkelijk beangstigend zijn. Des te meer, omdat buiten gegooid worden dikwijls geconcretiseerd wordt door smaad (...). Waarom geeft men zich zo gemakkelijk over aan smaad? Omdat men dezelfde benauwdheid voelt. Schreeuwen: "Kemeljong, keer terug naar je woestijn!", "Je stinkt, smerige Italiaan!" of "weg met de vuile Joden!", dat is zichzelf in veiligheid brengen. Daardoor wil men aan zichzelf bewijzen dat men behoort tot de meerderheidsgroep, tot de groep van de "normalen", niet tot die "vreemde", "andere", die dus moet buiten gegooid worden. Daardoor kan men in zichzelf zeggen: "Oef! Ik riskeer niet dat men mij buiten gooit!".


Maar wat kunnen diegenen doen, die tot de minderheid behoren? Er doen zich maar twee mogelijkheden voor. Ofwel voelen ze zich minderwaardig en slepen een leven lang hun gewonde identiteit met zich mee zoals een ketting, die hun bewegingen hindert en veel van hun reacties vervalst. Of ze maken zich sterk tegen deze vernedering door de waarden van hun cultuur te benadrukken. Zo maken ze hun identiteitsgevoel sterk, daardoor het risico lopend zich vervolgd te voelen ("Ze verafschuwen mij omdat ik meer ben").


(...) En nochtans! Het is de normaalste zaak tegelijk verschillende etnische of taalidentiteiten te hebben. Men kan zich Elzasser en Fransman voelen en zich goed voelen in beide rollen. (...) Wat heeft dat met ons onderwerp te maken? Eenvoudig dat ook het gebruik van Esperanto een identiteit meebrengt. Esperanto is op dat gebied verschillend van de andere geleerde talen:


"Hoewel het niet de moedertaal is, is het toch geen vreemde taal. Een rijpe Esperantogebruiker voelt het nooit aan als een taal die hem vreemd is". (9)


Inderdaad een Zweed of Indonesiër die behalve zijn eigen taal het Engels beheerst voelt zich eenvoudig Zweed of Indonesiër. Ze voelen zich niet tegelijk Engelstalige. Integendeel, iemand die Esperanto gebruikt, ontdekt weldra dat hij een gevoel heeft van een bijkomend behoren: de identiteit van het Esperanto. Hij voelt zich lid van een ruime wereldomvattende gemeenschap, die alle culturen respecteert en er zijn eigen cultuurwaarden aan toevoegt. Maar die identiteit integreert zich gemakkelijkst onder de andere. Iemand van Colmar, die de taal van Zamenhof gebruikt, voelt zich tegelijk Elzasser, Fransman en Esperantist zonder enige tegenspraak tussen deze verschillende lidmaatschappen. Het ontbreken van spanning komt waarschijnlijk daardoor, dat ze zich op verschillende niveaus bevinden: plaatselijk, nationaal, wereldwijd.


(...) [De rest van dit hoofdstuk is vooral gewijd aan het voorstellen van typische Esperantogebruikers die verklaren hoe ze de taal ontdekt hebben en wat die hun bijgebracht heeft. Het gaat over een Amerikaan (27 jaar oud), een Japanner (30 jaar), een Pool (17 jaar), een Fransman (45 jaar), een Duitser (70 jaar), een Chinese (30 jaar) en een Italiaan (33 jaar))]


Verscheidenheid van Esperantoland


(...) Veel journalisten, taalkundigen, politici en intellectuelen beelden zich in dat er een Esperanto "beweging" bestaat: mensen verenigd met eenzelfde doel en handelend om dat te realiseren. De realiteit is helemaal anders. Het gaat in feite niet om een beweging, maar om een onsamenhangende, wereldwijde maar diasporisch verspreide "verzameling van individuen", bezield met zeer verschillende en vaak tegenstrijdige gevoelens en doelen. Sommigen willen het Esperanto voor zich bewaren (10), bewust van de voordelen, die een internationaal communicatiemiddel, superieur aan de rivaliserende systemen, hun biedt; anderen doen al het mogelijke om het zoveel mogelijk te verspreiden. Sommigen willen de taal verwestersen; anderen streven integendeel naar een niet-westerse vorm van de taal. Veel Esperantogebruikers zien er vooral een comfortabel praktisch middel in, gunstig in hun buitenlandse betrekkingen; maar evenveel zien er een middel in om een politiek en sociaal ideaal mee te verwezenlijken. Voor nog een andere categorie gaat het in hoofdzaak over een cultureel actiegebied, zeer ernstig beschouwd door de enen, gebruikt door anderen als eenvoudige hobby, waarvan ze enkel als dusdanig zeer genieten.


XI. PILOOTPROJECT


(...) Vooraleer een nieuwe actie of methode op grote schaal te lanceren test men ze dikwijls op kleine schaal. Zulke test noemt men een pilootproject. Men probeert een nieuw systeem uit in een beperkt gebied, op een klein deel van de bevolking, op een manier die het mogelijk maakt de voordelen en nadelen te zien zonder een groot aantal mensen aan risico's bloot te stellen .


Men kan Esperanto aanzien als een pilootproject dat al meer dan een eeuw loopt. Het kan dienen als referentie, omdat het gebruikt wordt in alle toestanden waar de andere communicatiesystemen (...) gebruikt worden, van gebarentaal tot gebruik van het Engels, over stuntelige uitdrukking in een vreemde taal, gelijktijdige vertaling en computergesteunde vertaling. (...). In al deze situaties, welke ook het gebruikte criterium is, toont het zich duidelijk meer bevredigend.


Deze bewering kan gemakkelijk scepticisme veroorzaken. Daarom is het wijs ze te controleren. Wie bewijzen zoekt, ontdekt iets verbijsterend: reeds honderd jaar is Esperanto het onderwerp van talloze documenten, die verklaren waarom het niet waard is overwogen te worden. Maar zelfs niet één ervan steunt zich op waarneming van feiten. (...)


De gezagsdragers van elk land, de verantwoordelijken van ieder internationale instelling zouden er voordeel uit halen als men hun zegt: "Esperanto bestaat. Maar u organiseert de maatschappij zo, dat het praktisch onbekend is. Gelieve uw verantwoordelijkheid op te nemen. Om te communiceren van volk tot volk heeft u het Engels gekozen, gelijktijdige vertaling, tweetaligheid, onderzoek over vertaalmachines en allerlei andere methodes, die men toepast met de geldmiddelen van de maatschappij. Wij hebben recht op een verklaring van uw handelwijze. Zeg ons dus, gebaseerd op vergelijkingen, gedaan in de praktijk,waarin deze methodes Esperanto overtreffen. Rechtvaardig voor ons uw weigering van Esperanto, door uw standpunt te steunen op statistieken en kwaliteitsbeschouwingen, die onmogelijk zullen te weerleggen zijn." (...)


Objectiviteit betekent ten eerste kwantitatief uitgedrukte feiten. De te beschouwen getallen zijn zeer divers: gemiddeld nodige tijd om de taal te leren in het huidige systeem, tijd geïnvesteerd in de training van tolken en vertalers, tijd nodig om te vertalen, na te lezen, te typen en alle teksten te schikken, die in verschillende talen verschijnen.


Er bestaan "taalrendementen". De verschillende talen zijn te vergelijken om te antwoorden op de vraag, bij welke ervan een bepaalde moeite van de leerling zich uit door het grootste uitdrukkingsrendement. Wij zagen in het 4de hoofdstuk een voorbeeld [niet weergegeven in deze samenvatting] waarbij zes Chinese morfemen volstaan om precies 20 Engelse vormen te vertalen en 31 Franse. Het zou zeker niet mogelijk zijn voor elke taal het communicatiepotentiaal te berekenen van een zeker aantal te onthouden elementen maar het is mogelijk een betrekking op te stellen tussen communicatiebekwaamheid en leertijd. Gedurende een proef, uitgevoerd door een Kroatisch instituut, de Medjunarodni Centar za Usluge u Kulturi, stelde men vast dat de leerlingen Duits deze taal moesten leren gedurende drie jaar (570 uur les) om er in te slagen in het Duits een gesprek te voeren met dezelfde hoeveelheid informatie, als van diegenen, die Esperanto geleerd hebben na 24 uur les.


In de rekening moeten kosten ingebracht worden: kosten van alle nodige taaltrainingen, kosten van aanwerving van het taalpersoneel, wedden en vergoedingen voor vertalers die thuis werken of in kantoren van vertaalagentschappen, de kosten van de bibliotheken en computermateriaal, gebruikt door deze personen, uitgaven aan elektriciteit, toe te wijzen aan de veelheid van de gebruikte talen (computers, verbindingen tussen microfonen en koptelefoons in de vergaderzalen), reis- en verblijfkosten voor de duizenden schriftelijke en mondelinge vertalers, die van plaats naar plaats verhuizen, van continent naar continent om het onderling verstaan in de talloze internationale bijeenkomsten mogelijk te maken, die deze dure systemen gebruiken. Kost van vertalingen in de persagentschappen. Vertaalkost van duizenden romans, wetenschappelijke en technische werken, van tekenverhalen, van geestelijke of literaire werken in tientallen en tientallen talen, terwijl - als allen op school Esperanto zouden aanleren (één leerjaar!), zoals het Algemeen Secretariaat van de Volkenbond aanbevolen heeft - de meerderheid van die werken enkel naar Esperanto zou vertaald moeten worden, wat ten zeerste de uitgavehoeveelheden zou verhogen, de kosten zou verlagen en de literaire producties zou toegankelijk maken voor het hele deel van het mensdom dat school gelopen heeft. Natuurlijk zouden sommige uit literair of filosofisch standpunt bijzonder belangrijke werken verder vertaald worden in andere talen. Dat zou een ontegensprekelijk cultureel belang hebben. Maar het heeft helemaal geen zin werken te vertalen zonder blijvende waarde, zoals spionageromans of technische handboeken, die na twintig jaar niet meer geldig zijn.


Ook kwalitatieve elementen zijn aandacht waard. Er bestaan wel kosten, die niet te berekenen zijn, en die zouden de belangrijkste kunnen zijn: menselijke kosten, zoals leed, frustratie, onrecht, of, op een ander gebied, zenuwuitputting.


Ook bevrediging is een niet te verwaarlozen kwaliteitsfactor. Dat is zelfs een aspect van de levenskwaliteit. Voor tien inwoners van diverse landen, die moeten onderhandelen of discussiëren over een of andere vraag, kan men zich afvragen welke de situatie is, die het meeste genoegen doet: ofwel simultaanvertaling, uitsluitend gebruik van het Engels, algemeen gebruik van het Engels met een gefluisterde vertolking voor één van de deelnemers, Esperanto? Zulke vraag moet een antwoord krijgen, gebaseerd op de waarneming van bijeenkomsten die respectievelijk deze diverse systemen gebruiken en op een bevraging gedaan bij personen, die bekend zijn met de verschillende methodes door eigen ervaring. Comfort, aangenaamheid, spontaneïteit, rechtvaardigheidsgevoel, gelijkheid van kansen zich te kunnen uitdrukken, gemak van verwoording, al deze aspecten zijn van essentieel belang voor menselijke communicatie, die de kwalificatie "menselijk" echt waard is.


[Voor een vergelijking, die al deze criteria toepast op de verschillende methodes, zie Taalkundige mededeling -Vergelijkende studie gedaan te velde:


In Esperanto : http://claudepiron.free.fr/articlesenesperanto/esploro.htm ;
in het Engels : http://claudepiron.free.fr/articlesenanglais/communication.htm ;
in het Frans : http://claudepiron.free.fr/articlesenfrancais/etudesurterrain.htm ;
in het Italiaans : http://claudepiron.free.fr/articlesenitalien/studio.htm ;
in het Nederlands : http://claudepiron.free.fr/articlesenneerlandais/taalkundige.htm.]


XII. ENKELE RATIONELE VOORSTELLEN


(...) Na de nodige controles, indien ze de conclusie zullen bevestigen, waartoe dit raadgeverwerk ons geleid heeft, dat Esperanto ontegensprekelijk de beste manier is om internationaal te communiceren, ooit geëxperimenteerd op onze planeet - zou het lonen terug te komen op ons voorstel, gedaan op bladzijde 44 van het rapport van de Volkenbond: het schoolonderwijs van de taal te organiseren.


Zouden de kinderen daar iets bij verliezen? Neen, om een zeer eenvoudige, maar in het algemeen niet gekende reden: Esperanto is het meest efficiënte middel om een leerling voor te bereiden op de studie van vreemde talen. Maar laat ons, vooraleer deze eigenschap meer in detail te analyseren, eerst zien waarom Esperanto weinig zou veranderen aan de huidige onderwijs.


Net als de meest gesproken taal in de wereld, het Chinees, biedt Esperanto zich aan als een code. Men zou bijna kunnen zeggen, dat het een taal is zonder grammatica, dat ze helemaal te reduceren is tot een lexicon. Het bestaat uit altijd onveranderlijke morfemen. Het contrast met de westerse talen is zeer groot. (...)


Men heeft een pedagogisch experiment uitgevoerd met elfjarige kinderen aan weerszijden van de landgrens tussen Slovenië en Oostenrijk. De leerlingen van de twee grensplaatsen, geografisch dichtbij maar cultureel ver van elkaar, Deutschlandsberg in Oostenrijk en Radlje ob Dravi in Slovenië, volgden een gecoördineerde cursus Esperanto, geleid aan de Sloveense kant door de heer Zlatko Tiŝljar, van het Cultuurinstituut van Maribor (Slovenië), en door de heer Siegfried Robia aan de Oostenrijkse kant. "Het experiment toonde aan dat na 24 uur les, de kinderen van de twee verschillende culturen een gesprek konden voeren over het alledaagse leven." (11)


Waarlijk, de efficiëntie van het Esperanto structuursysteem was zo verbazend dat het reeds mogelijk is heel veel uit te drukken door enkele honderden woordelementen. Het jeugdblad Kontakto publiceert in elk nummer teksten,gemerkt met een teken, dat de moeilijkheidsgraad aangeeft. Niveau 1 is dat van artikels of novelles, die niet meer dan 520 morfemen gebruiken, waarvan de lijst regelmatig gepubliceerd wordt. Ik zeg "morfemen" en niet "woorden", omdat onder deze 520 elementen staan as, o, a en em [woordelementen vermeld in een eerder aangehaald voorbeeld in hetzelfde hoofdstuk, maar niet behandeld in deze samenvatting]. Gelijk wie deze werken leest van het 1ste niveau, staat vol verwondering over de diversiteit van de onderwerpen, de stijl, de uitdrukkingsrijkdom van de teksten. Men kan echt zeer verschillende ideeën en gevoelens uitdrukken door deze 520 woordelementen, die de basis vormen van het Esperanto.


Laat ons even rekenen. Een leerjaar van 38 vijfdagenweken komt overeen met 190 dagen. Opdat de leerlingen deze basis zouden verwerven volstaat het hun nu eens drie, dan eens twee morfemen te onderwijzen op elke schooldag. Kinderen en adolescenten worden over het algemeen gekarakteriseerd door de meest strenge logica en een benijdenswaardig geheugen. Hoeveel moeite moeten ze doen om twee of drie nieuwe "woorden" te leren in elke schooldag? Twee minuten volstaan opdat de leraar ze op het bord zou schrijven en hun betekenis toe te lichten. Nog acht minuten om enkele zinnen te vormen met de juist geleerde elementen, gewend te geraken aan hun structuren, en de eerder geleerde taalelementen te verzorgen, dat is al wat er nodig is. In tien minuten per dag gedurende 38 weken kunnen we het aanschijn van de wereld veranderen voor de volgende generaties! Inderdaad, dit cursusje kan geïntegreerd worden in het onderwijs van de moedertaal, als een taalreferentie, zoals we zullen zien. (Deze lexicale basis is zeker nog zeer beperkt, maar ervaring leert dat nadat hij verworven is, de assimilatie van nieuwe woorden het model volgt van een sneeuwbal, die zelf groeit door vooruit te rollen. Daarom kan de school slechts de basis leggen, er op betrouwende dat het leven die verder zal verrijken.)


Laat ons op grond daarvan terugkeren naar de leervoorbereidende functie van Esperanto. Wat betekent dat in de praktijk? Dat Esperanto leren gedurende één jaar vooraleer een andere taal te beginnen leren minstens één jaar doet winnen voor de verwerving van deze laatste. Voldoende experimenten werden in dat verband uitgevoerd, in Engeland, Finland, Duitsland en andere landen dat er geen twijfel meer mogelijk is. De leerlingen, die gedurende één jaar Esperanto leren, en daarna het Engels gedurende vijf jaar, zijn even goed of beter in het Engels dan die, welke het Engels geleerd hebben gedurende zes jaar. Ik zeg "Engels", maar ik zou kunnen zeggen "Duits", "Latijn" of "Russisch". Het verslag van de werkgroep opgesteld door het Finse Ministerie van National Opvoeding om de pedagogische waarde van Esperanto te onderzoeken bevestigt dit duidelijk :


"De resultaten van pedagogische experimenten tonen aan, ondermeer, dat een Esperantocursus, georganiseerd in leervoorbereidend perspectief aanmerkelijk het succes van de leerlingen verbetert bij later leren van vreemde talen." (12)


Ik ben zelf een levend voorbeeld van deze realiteit. Esperanto was mijn eerste vreemde taal. Het deed mij houden van talen, het was voor mij als het ware een cursus van concrete algemene taalkunde, het ontwende mij aan de willekeurige gebruiken van mijn moedertaal zonder dwang mij te herschikken volgens de willekeurige gebruiken van een vreemd volk, in één woord: ik genoot, vergeleken met mijn klasgenoten, van een taalassimilerend voordeel, dat ik nooit verloren heb.


Esperanto zet aan tot het leren van vreemde talen, omdat het contacten bevordert met de buitenwereld. Waarom heb ik een diploma Chinees gehaald? Omdat ik, als vijftienjarige, in Esperanto correspondeerde met een Chinese adolescent, die mij inleidde in zijn cultuur en mij het verlangen bijbracht zijn taal te leren. Op zekere dag ontmoette ik in Primoŝten een jonge Parijse metselaar, die Kroatisch sprak. Verrast vroeg ik hem, of hij van Joegoslavische afkomst was. "Neen, helemaal niet" antwoordde hij, "ik ben 100 percent Fransman. Ik heb Esperanto geleerd, en ben hierheen gekomen, toen de Zagrebse studenten dit Esperantokamp organiseerden. Het land beviel mij, de mensen bevielen mij, ik ben verschillende jaren na elkaar teruggekomen. Op een keer voelde ik me zo dicht bij dit volk, dat ik de nood voelde hun taal te leren;" (...)


De talloze critici van Esperanto, die het verwijten de jongeren weg te lokken van de culturele voordelen, eigen aan vreemde talen, moeten de realiteit onderzoeken, vooraleer beweringen te doen op een toon, die de deur sluit voor elke repliek. Inderdaad, taalbeheersing is breder en dieper bij een steekproef van personen, die wegens de wisselvalligheid van het leven, van kindsbeen af Esperanto geleerd hebben, dan bij een steekproef, samengesteld volgens het toeval uit een algemeen publiek. Esperanto ontdekken betekent zich openstellen voor de gehele wereld, wat vaak geconcretiseerd wordt door een neiging een of andere taal te leren.


(...) Elke pedagoog, die ziet hoe de taal van Zamenhof gestructureerd is, zal begrijpen dat ze het leren van andere talen vergemakkelijkt. Esperanto maakt het terrein op bewonderenswaardige manier klaar. Het is te vergelijken met gymnastiek vóór het ski-seizoen, met gamma's vóór een concert. Het bereidt voor, maakt sterk, maar buigzaam.


Ziehier een voorbeeld. Er bestaan tot zes manieren om de Franstalige zin te vertalen "vous l'aimez plus que moi", (Je houdt van hem/haar meer dan ik/ van mij) als men alleen maar zijn grammaticaal aspect beschouwt (de betekenis, die leidt tot onderscheid tussen 'beminnen' en 'graag hebben', zou het aantal mogelijkheden doen verdubbelen). De Esperantoleraar moet de klas doen verstaan, dat deze zin zes betekenissen kan hebben:


1) vi amas lin pli ol min ;
2) vi amas lin pli ol mi ;
3) vi amas ŝin pli ol min ;
4) vi amas ŝin pli ol mi ;
5) vi amas ĝin pli ol min ;
6) vi amas ĝin pli ol mi.


In Esperanto is het systeem eenvoudig en regelmatig: het onderwerp van liefde, hij die bemint, betekent een persoonlijk voornaamwoord eindigend op -i, het voorwerp van de liefde, de persoon, het dier of de zaak, die bemind wordt, een voornaamwoord eindigend op -in. Bovendien bestaat er in Esperanto geen woordgeslacht. (...) Een woordgeslacht ontbreekt ook in het Engels, maar in deze taal hebben de leerlingen een ingewikkeldere taak, want ze moeten onregelmatige variaties leren, bijvoorbeeld I me, she her. Esperanto maakt niet alleen de grammaticale precisie doorzichtig, het bereikt bovendien dat resultaat zonder aan het geheugen meer op te dringen dan wat nodig is om duidelijk te zijn. Het is gebaseerd op het principe "nodig en voldoende". (...)


(...) Esperanto integreert de pool "striktheid" met de pool "vrijheid". De verhouding tussen striktheid en vrijheid wordt dikwijls verkeerd verstaan. Veel mensen geloven dat deze twee termen elkaar wederzijds uitsluiten. In feite, als beide op hun plaats staan, maakt striktheid vrijheid mogelijk. Hoe zijn de mensen er in geslaagd op de maan te wandelen? Hoe hebben ze zulke vrijheid veroverd op de aantrekkingkracht? Door strikte studie van de streng strikte wetten: natuurkundige wetten, chemische, wiskundige, astronomische... Door deze wetten te leren kennen en hun absolute standvastigheid, hebben ze die heel veilig kunnen aanwenden. "Heel strikt", "niet toegeeflijk" zou kunnen betekenen "verschrikkelijk" in die zin, dat het niet mogelijk is af te wijken van de gevestigde weg, maar dat betekent daardoor ook "absoluut betrouwbaar". Indien de astronomische wetten fantasie zouden zijn, zou niemand hebben kunnen wandelen op onze satelliet.


Deze zin in Esperanto is een model van goede coördinatie tussen striktheid en vrijheid. Omdat de betekenis van zijn elementen strikt is, geen enkele uitzondering toelaat, is men vrij zijn gedachten naar believen uit te drukken. Om te zeggen dat een huis in het Frans "brûle" (brandt), kan ik niet enkel zeggen brulas, maar ook flamas of fajras (...), dat vloeit voort uit de 100 procent betrouwbaarheid van de betekenis van -as: vrijheid komt voort uit deze absolute striktheid. Als ik -as toevoeg aan de stam, gebruik ik het concept in de vorm van een werkwoord in de tegenwoordige tijd. Gelukkig moeten er maar weinig dergelijke strikte verplichtingen zijn, omdat hun geldigheid absoluut is. De striktheid is zeer streng, maar ze bestaat enkel in de nodige dosis om een enorme vrijheid toe te staan, in volle veiligheid, en om dus de creativiteit in de manier van zich uit te drukken te prikkelen.


Omdat striktheid afhangt van de linker hersenhelft (bij een rechtshandige) en creativiteit van de rechter, is Esperanto leren zich oefenen tot een goede menselijke werking - tot een gecoördineerd gebruik van beide helften van het brein - met veel ruimere uitwerking dan men op het eerste zicht geneigd zou zijn te geloven. Dit is waar, vooral bij kinderen. Voor volwassenen hangt alles af van hun psychische buigzaamheid: voor sommigen zal deze cursus een echte therapie zijn, een training in de kunst zich te bevrijden van een irrationeel super-ik; voor anderen kan de bevrijding van de conditionering van de moedertaal ervaren worden als heel onaangenaam. (...)


Intentieverklaring


(...) Het zou goed zijn de zaken die moeten gedaan worden niet te beperken tot het gebied van het onderwijs. Het is mogelijk veel andere dingen te doen om de taalwanorde van de huidige wereld voluit te corrigeren. Bijvoorbeeld een poging ondernemen met als doel, dat de competente instanties van de Europese Unie of de UNO een verklaring zouden uitwerken, dat na een te bepalen tijd (tien, vijftien of twintig jaar) de documentatie voor de vergaderingen, overeenkomstig bepaalde criteria alleen nog in Esperanto zullen verdeeld worden en dat men de voordrachten enkel naar die taal zal vertolken. Met andere woorden, in het Europese Parlement zou iedere afgevaardigde het recht hebben zich in zijn taal uit te drukken, zoals vandaag, maar zijn woorden zouden alleen in Esperanto vertaald worden. Men zou ook een overgang kunnen plannen met Engels/Esperanto tweetaligheid


Dit eenvoudige systeem zou reeds een enorme winst in efficiëntie betekenen (dit zou het systeem van de z.g. relaisinterpretatie opheffen, volgens hetwelk een toespraak uitgesproken in het Portugees naar het Grieks vertaald wordt, niet onmiddellijk uit het originele, maar uit zijn Franse vertaling) en dit zou geen grote problemen veroorzaken voor de afgevaardigden: op dat niveau zou men niet veel moeite hebben het vermogen te verwerven de taal van Zamenhof te verstaan. Het is oneindig veel gemakkelijker te verstaan dan zich uit te drukken in eender welke taal en Esperanto is geen uitzondering. Bovendien zou elke groep afgevaardigden er waarschijnlijk naar streven in haar midden één of twee leden te hebben met een goede actieve beheersing van Esperanto.


Uitgevers, instituten die taalcursussen organiseren, veeltalige secretarissen, juristen gespecialiseerd in international recht, alle soorten mensen, zouden de taal beginnen leren of aan zijn verspreiding deelnemen eenvoudig om hun kans op carrière of geldgewin te verbeteren. Men zou zeker weekbladen of dagbladen in elk nummer een Esperantoles zien aanbieden, vaak met humor. Radio en televisie zouden waarschijnlijk hetzelfde doen. Deze eenvoudige feiten zouden het aantal mensen verhogen die Esperanto beheersen, omwille van het gemak ervan. Esperanto zou opgang maken zoals weleer het gebruik van computers.


(...) Met andere woorden, beetje bij beetje zou het huidige taalkundige geknoei vervangen worden door een economisch efficiënt, psychologisch bevredigend systeem, dat de culturele diversiteit in de wereld minder zou bedreigen dan de huidige verspreiding van de Angelsaksische waarden en denkwijzen.


Utopie?


Misschien is de mens veel meer masochist dan ik mij inbeeld. Misschien heeft het idee iets gemakkelijk, goedkoop, iets efficiënt te doen op een aangename manier geen enkele kans in vergelijking met een systeem dat een reusachtige moeite oplegt om te leiden tot een kreupele oplossing, verschrikkelijk duur en onefficiënt, dat overal frustratie en onrechtvaardigheid veroorzaakt. (...)


De mensen, die Esperanto klasseren onder de utopieën, spreken alsof ze de toekomstige evolutie zouden kennen. Ze nemen het standpunt van een profeet in. Ze hebben het recht dat te doen. Maar hadden ze de oliecrisis van de jaren '70 voorzien? (...) Hadden ze de verkiezing van een Poolse paus voorspeld? (...) Hadden ze in het begin van 1989 gezegd dat de Berlijnse muur zou vallen, dat Oost Europa het communisme zou verlaten, dat de Sovjetunie zou overgaan naar markteconomie en zou ophouden te bestaan als politieke eenheid? Hadden ze de volgende Golfoorlog overwogen in maart-april 1990 of de burgeroorlog in Bosnië in juli 1991? Hadden ze de val van de Newyorkse torens aangekondigd in 2001 en de overgang van de Verenigde Staten naar een regime, waarin gevangenen, als ze terrorist verklaard werden, mogen opgesloten worden zonder het recht te weten waarom, zonder het recht een advocaat te raadplegen of hun familie te verwittigen? Als ze die gebeurtenissen niet voorzien hadden, zouden ze bij voorkeur ernstiger nadenken vooraleer een voorspelling te doen over wat morgen wel zal mogelijk zijn en wat niet.


In sociale fenomenen bestaat er een kritische massa, die het beslissende gewicht van de ene neiging doet overslaan naar een andere. Esperanto vertoont de tekens, dat het evolueert in de richting van deze kritische massa. Zijn vooruitgang op alle fronten is van die aard, dat zijn nadering tot de drempelwaarde, waarbij alles zal veranderen, wel waarschijnlijk wordt (...)


De taak van een raadgever (...) is enkel feiten te verzamelen, logische ensceneringen te tonen, hun werkelijkheid te controleren door experimenten te velde en te tonen, waardoor een optie verschilt van een andere. Hij kan ook het waarschijnlijkste scenario bepalen.


Een raadgever (...) in de dertiende eeuw die de twee rivaliserende systemen zou onderzocht hebben, die waren (...) de Romeinse cijfers en de Indisch/ Arabische , zou zeker deze laatste aanbevolen hebben. Probeer maar eens XC met XLIV te vermenigvuldigen of zelfs (...)IX + XI + MCMXL + D + VIII op te tellen. U zou het heel lastig hebben (...). Inderdaad waren alleen wiskundigen in staat deze bewerkingen uit te voeren. De Indisch/Arabische cijfers zijn meer democratisch omdat ze een veel grotere samenhang hebben en beschikken over het cijfer "nul": ze maken de basisbewerkingen doenbaar voor kinderen, kleine stielmensen, ongeletterde handelaars. Nochtans waren meerdere eeuwen nodig sedert hun verschijning in Europa om de Romeinse cijfers te vervangen. Ze wekten een hevige tegenstand en sommige koninkrijken verboden ze zelfs. Nochtans, hoe sterk de weerstand van de machtigen en traditionalisten ook was, ze wonnen het pleit. Ik geloof dat een toenmalige raadgever dit zou hebben kunnen voorzien. Indien een systeem duidelijk superieur is aan een ander zal het uiteindelijk winnen. Er zijn veel gemeenschappelijke punten tussen Esperanto en de Indisch/Arabische cijfers enerzijds, internationaal gebruik van het Engels en Romeinse cijfers anderzijds. Hoewel bewust van mijn onwetendheid over de toekomstige evolutie, kunnen we ons dus baseren op dit precedent om te besluiten dat het niet dwaas is te voorzien, dat ooit een dag komt, dat internationale communicatie zal gebeuren in Esperanto.


Maar daartoe zijn beslissingen nodig en het is niet de taak van een raadgever die te nemen. De bal is in het kamp van hen die de macht hebben. En het publiek dat in democratische landen het recht heeft op wat het verkiest. Daarom nodig ik de lezers, die sympathiseren met de meningen die hier uitgedrukt zijn, dit boek bekend te maken. Is het 't niet waard te eisen dat onze gezagsdragers tenminste deze keer op taalgebied, beslissen op grond van een ernstige verdieping in de diverse aspecten van het onderwerp?


BIJVOEGSEL


Waarom is Esperanto sneller te verwerven dan andere vreemde talen?


Waarom voelen Esperantosprekers zich vrij, natuurlijk bij het zich uitdrukken? Omdat ze praktisch geen enkele geconditioneerde reflex moeten stellen tegen de aangeborene. Ze gebruiken de taal creatief, dank zij een klein aantal absoluut strikte richtlijnen.


Een buitenlander die in het Nederlands zou zeggen "u muziekt mooi" voor 'u maakt mooie muziek' komt belachelijk over [deze verwoording klinkt raar in onze oren], wat terloops gezegd de intermenselijke relatie vervalst, toch past hij alleen maar strikt de structuren van de Nederlandse taal toe, die hij geleerd heeft. In Esperanto mag hij zeggen "vi muzikas bele". De vrijheid, het concept "muziek" als werkwoord te gebruiken, wortelt in de striktheid van de uitgang -as, die altijd en uitsluitend een werkwoord in de tegenwoordige tijd aanduidt. De uitgang -e heeft dezelfde striktheid, hij duidt altijd een manier, middel of omstandigheid uit. In Esperanto is elk taalelement onbeperkt veralgemeenbaar.


Nationale talen worden optellend verworven, Esperanto vermenigvuldigend. Het verschil is hetzelfde als dat tussen een rekenkundige reeks en een meetkundige. In het Frans zijn de woorden santé 'gezondheid, guérir 'genezen, herstellen', curatif, 'genezend', enz. afzonderlijk te leren, net als in het Engels health, cure, therapeutic: het proces is additief. In Esperanto vermenigvuldigt elk nieuw woordelement de voordien verworvene. Laat ons kijken naar de morfemen san, en jun, plus vijf aparte woordelementen, die bijzonder vermenigvuldigend zijn : -a (bijvoeglijke functie) , -o (zelfstandige functie), -i (noemvormfunctie), re- (herhaling) en -ig- ('maken dat iets ... wordt', een element dat de uitwerking van een oorzaak tekent). Combinatie ervan laat toe te vormen sana 'gezond', sano 'gezondheid', resanigi 'genezen' (= `terug gezond maken'), resanigo 'genezing', resaniga 'gezond, helend, heilzaam, juna 'jong', juno 'jeugd', rejunigi 'verjongen=opnieuw jong maken', rejunigo 'verjonging', enz.


Omdat hetzelfde systeem toepasbaar is op de hele taal, is de te onthouden woordenlijst opmerkelijk klein. Door de vijf aangehaalde elementen toe te passen op de stam vid, vormt de leerling zelf vidi `zien', vido `zicht', `visie', vida `visueel', vidigi `doen zien', 'laten zien', `tonen', vidigo 'de actie van tonen', vidiga `wat doet zien', `illustratief', revidi `terugzien', revido ` 'weerzien', videbla `zichtbaar', videblo `zichtbaarheid', videbligi `zichtbaar maken', videbligo `de actie zichtbaar te maken', revidebliga `wat als uitwerking heeft dat ... opnieuw zichtbaar wordt' , enz. Op die manier, indien de eerste vijf elementen reeds verworven zijn, volstaat het één stam te leren, vid, om negen Franse woorden te vertalen en zelfs nog vier meer, die maar in het Frans uit te drukken zijn door omschrijvingen.


Twee tegengestelde houdingen, beide even gelegitimeerd op hun vlak, bieden zich aan bij het leren van talen. Bij een nationale taal moet men zich onderwerpen aan gewoonten, die hoe dan ook in acht te nemen zijn; buiten de geijkte wegen zwerven is verboden: in het Nederlands is hij helpt mij toegestaan, hij mij helpt of 'hij helpt aan mij' zijn uitgesloten en worden aanzien als niet tot de taal behorend. Die dwang is vergelijkbaar met de gebruiken en de vormen van beleefdheid, die men moet in acht nemen, als men niet wil choqueren, en die aan elke cultuur zijn unieke smaak geven. Maar hetgeen zin heeft in het kader van een bepaalde cultuur, wordt zinloos bij overgang naar een intercultureel niveau. De woordorde van de Nederlandse of Duitse zin, die ertoe bijdraagt aan deze talen hun bijzondere geest te geven, wordt een handicap in de communicatie tussen volkeren: ze hindert een buitenlander zich even gemakkelijk uit te drukken als een moedertaalspreker. Met als doel menselijke dialoog maximaal te vergemakkelijken mocht Esperanto de gewoonten van een of ander volk niet opdringen; het moest dus een houding aannemen, tegengesteld aan onderwerping: vrije keuze. Uitwisseling tussen mensen bereikt maar zijn meest perfecte niveau, als de neurale energie, of de aandacht zich concentreert op de inhoud van de boodschap, niet op formele details. In het juist aangehaalde voorbeeld is het, opdat de boodschap zou overkomen, nodig en voldoende dat het onderwerp onderscheiden wordt van het voorwerp en dat het concept van hulp uitgedrukt worden in de tegenwoordige vorm van een werkwoord. Als ze deze punten in acht nemen, zijn de Esperantogebruikers vrij: li min helpas, li helpas min, li helpas al mi zijn even juist en komen evenveel voor. De keuze hangt af van het humeur van het ogenblik of het gewenste stijleffect (bijvoorbeeld ritme). Evenzo, om het idee uit te drukken "hij zal met de tram gaan", heeft een Esperantospreker een brede keuze, die geen weergaande kent in andere talen: li iros en tramo; li iros per tramo; li trame iros; li iros pertrame; li tramos, enz.


Dank zij het vermenigvuldigend effect samen met de absolute coherentie van grammaticale structuren en de afwezigheid van formele dwang bereikt de gemiddelde leerling in één jaar een communicatiebekwaamheid die deze overtreft, die met hetzelfde aantal uur per week, acht jaar Engels hem zou verschaffen.


____________
1. English Language Fair, Newsletter, n° 3, Londen, Barbican Centre, 22-24 oktober 1984.
2. Aangehaald door Jean-Claude Buffle, "Indiens américains: les guerres de 1991", L'Hebdo, 7 maart 1991, p. 31.
3. Volkenbond, L'espéranto comme langue auxiliaire internationale. Rapport van het Algemeen Secretariaat, aanvaard door de Derde Assemblée (Genève : SDN, 1922), p. 44.
4. Jacques Ruffié, professor aan het Collège de France, lid van de Franse Medische Academie, "La responsabilité des scientifiques" [De verantwoordelijkheid van de wetenschappers] en Bernard Cassen, Quelles langues pour la science ? [Welke talen voor de Wetenschap?] (Parijs: La Découverte, 1990), p. 213.
5. Richard E. Wood, “A voluntary non-ethnic, non-territorial speech community” in William Francis Mackey en Jacob Ornstein, red., Sociolinguistic Studies in Language Contact (Den Haag, Parijs en New York : Mouton, 1979), pp. 433-450.
6. Maendeleo Esperanto-Klubo, Kigwa-Tabora.
7. Deze lijst is te lezen op: Adolf Holzhaus, Doktoro kaj Lingvo Esperanto (Helsinki: Fondumo Esperanto, 1969), pp. 244-264.
8. "Raciecigo" is een vakterm uit de psychologie, dat een onbewust proces tekent, waardoor men probeert een logisch samenhangende of moreel aanvaardbare verklaring te geven van een houding, een daad, een idee, een gevoel, standpunt, enz. van welke reële motieven men zich niet bewust is. Met andere woorden, de persoon heeft de illusie dat de beslissing of opinie rationeel is, terwijl ze in feite gebaseerd is op irrationele smaak, neiging of gevoelen. Meestal is de werkelijke oorzaak van de basishouding tegenover Esperanto niet de argumentatie, die de persoon opsomt terwijl hij er over spreekt, maar een of ander aanvankelijk gevoel, gunstig of ongunstig, van welke oorsprong de persoon zich in feite niet bewust is. Natuurlijk betekent dit niet dat de argumenten onterecht zijn, alleen dat ze zich voorstelden nadat de persoon reeds zijn standpunt tegenover de taal had bepaald. En even natuurlijk, dat kan veranderen.
9. Pierre Janton, “La résistance psychologique aux langues construites, en particulier à l'espéranto” [Psychologische weerstand tegen geplande talen, vooral tegen Esperanto] , Journée d'étude sur l'espéranto (Parijs : Universiteit van Parijs-8, Instituut Toegepaste Taalkunde en Taaldidactiek, 1983), p. 70.
10. Zie het hoofdartikel van Hans Bakker in het nummer van mei 1993 van het tijdschrift Esperanto.
11. “24 Stunden Esperanto für 11jährige Schüler aus der Steiermark und Slowenien”, Westösterreichische Rundschau, 27 maart 1993, p. 16.
12. Opetusministeriön Työryhmien Muistioita, Opetusministeri ön Esperantotyöryhmän Muistio, Helsinki : Ministerie van Onderwijs, 1984, p. 28. Zie ook Helmar Frank, "Die Wesensmerkmale des Paderborner Modell für den Sprachorientierungsunterricht" en T. Carlevaro et G. Lobin, red., Einführung in die Interlinguistik (Alsbach: Leuchtturm-Verlag, 1979).


Vertaald door Ir Leo De Cooman