Claude Piron

De drietalige Europeaan: realistische hoop ?


Voordracht van Claude Piron, op 3 Maart 2001


In heel Europa verheffen zich veel stemmen voor een veralgemeende drietaligheid. Men zegt ons dat het taalonderwijs er moet op gericht zijn, van elke jonge Europeaan een drietalige burger te maken. Maar wat betekent die drietaligheid? Wil dat zeggen buiten zijn moedertaal nog twee talen ten gronde beheersen?


De taalkundige Claude Hagège definieert dat niveau als volgt: "Voor mij betekent de perfecte kennis van een taal dat men in staat is woordspelingen te vatten die door moedertaalsprekers op zeer snel uitgesproken worden, en de taal te spreken zonder herkend te worden als vreemdeling" (1) en hij besluit met te zeggen : "Het aantal echte tweetaligen (...) is vrij beperkt."


Inderdaad, het niveau van tweetaligheid vereist uitzonderlijke omstandigheden zoals ouders hebben met verschillende talen of school gelopen hebben in een andere taal dan die van het gezin. Eenvoudige taalverblijven in het buitenland volstaan niet. Persoonlijk heb ik vijf jaar in de Verenigde Staten geleefd, ik werk veel in het Engels, ik heb zelfs les gegeven in de San Francisco State University, maar ik zal nooit doorgaan als een Engelstalige en als ik ga kijken naar een Amerikaanse muziekkomedie, snap ik er op verre na niet alle finesses van.


Een ingewikkelde wirwar van programma's


Een taal, dat is een ingewikkeld kluwen van programma's, in de zin van de informatica, waarvan het verloop gedurig gehinderd wordt door honderdduizenden secundaire of tertiaire programma's die tussenkomen in het primaire. Wij geven er ons geen rekenschap van, omdat het verwerven van onze moedertaal onbewust gebeurt, op een leeftijd, waar niets ons toelaat de omvang te vermoeden van het werk dat onze zenuwcellen moeten uitvoeren. Om zich correct uit te drukken moet men onophoudelijk de natuurlijke neuropsychologische wegen blokkeren.


Bij voorbeeld, als men met een adjectief het idee wil uitdrukken qu'on ne peut pas résoudre “wat men niet kan oplossen”, leidt het spontane spel van onze hersenen naar irrésolvable “onoplosbaar”. Maar men moet die weg versperren en een omleiding opzetten die ons brengt tot insoluble.


Een ander voorbeeld: u heeft deze morgen Mevrouw Cristina del Moral herhaaldelijk horen spreken over het aantal parleurs van deze of gene taal. Haar Frans was merkwaardig, maar net op dat punt heeft de natuurlijke neiging het gehaald van haar kennis van onze taal: parleur is de vorm, waar de hersenmechanismen naartoe leiden om het idee uit te drukken, dat de correcte taal uitdrukt met het woord locuteur “spreker”. En als de vreemdeling, die Frans leert, en hiver, j'y pense en biologiste aangenomen heeft, moet hij en printemps, je lui pense en psychologiste onderdrukken. De neurale stroom mag zijn natuurlijke beweging niet volgen, die hem ertoe brengt de parallelle concepten door parallelle vormen uit te drukken.


Onze natuurlijke neiging bestaat er in elk taalkenmerk te veralgemenen. Als alle kinderen zeggen plus bon vooraleer ze zeggen meilleur “beter”, is het omdat ze de structuur van plus beau, plus fort, plus petit, enz. veralgemenen. Een taal leren bestaat er in, de reflexen van zijn moedertaal te ontwennen, in zijn hersenen een reeks andere reflexen te installeren, vervolgens een zeer hoog percentage van deze reflexen te onderdrukken, om te komen tot een correcte vorm, die ingaat tegen de spontane neiging van veralgemening.


Een Engelsman die Frans leert, moet leren dat hij niet, zoals in zijn taal, mag zeggen je chante / vous chante. Hij moet de reflex inbouwen die hem laat zeggen vous chantez. Maar eens deze reflex op zijn plaats zit, moet hij voor sommige werkwoorden een reflex inbouwen, die de eerste onderdrukt. Als het ware een verboden richting plaatsen voor vous faisez, vous disez, en een omleiding, die wijst naar vous faites, vous dites. Maar eenmaal die geïnstalleerd is, moet hij het werk herbeginnen met prédire. “voorspellen”. Hij werd op een weg gezet, die hem brengt tot vous prédites. Mis, men zegt vous prédisez. U ziet het: een Europese taal leren is de ene laag reflexen boven vele andere lagen stapelen.


Ik zeg reflex omdat het niet voldoende is, iets begrepen en onthouden te hebben. Als u moet nadenken, alle fiches en dossiers doorlopen, die in uw geheugen zitten, om de correcte vorm te vinden, zal u niet vlot spreken. Het is mijn dilemma als ik Russisch moet spreken. Hoewel ik duizenden uren praktijk Russisch achter de rug heb, heb ik de keuze tussen correct maar traag spreken op een gekapt ritme, hakkelen, moeizaam, met een enorme neurale vermoeidheid of gewoon spreken en iedereen aan het lachen te brengen met mijn potsierlijke fouten.


Een minimum van 10.000 uur


Er zijn minstens 10.000 uren studie en praktijk nodig om de honderdduizenden nodige reflexen vast te leggen, waarvan het aantal onsamendrukbaar is. Welnu, het onderwijs van de eerste vreemde taal omvat in totaal tussen 800 en 1200 uur les naargelang het land. Het is dus niet verwonderlijk dat slechts één leerling op 100 in staat is zich correct uit te drukken in de eerst geleerde vreemde taal. Achthonderd tot 1200 uur is het tiende van wat nodig is. Als men wil dat de leerlingen twee vreemde talen kennen, moet men het huidige aantal lesuren met twintig vermenigvuldigen.


Het is in die zin dat Luxemburg geopteerd heeft, waar in de basisschool 12 van de 27 weeklessen besteed worden aan vreemde talen: Duits en Frans, hetzij ongeveer 3000 uur voor de zes leerjaren van de basisschool. Daar het taalonderwijs verder gezet wordt op het niveau middelbaar, beschikt Luxemburg inderdaad over een drietalige bevolking, maar de Luxemburgers zijn minder sterk dan hun leeftijdsgenoten voor wiskunde, voor wetenschappen en voor verschillende andere belangrijke vakken. Bovendien, als de jongeren de talen niet kwijt raken als ze in het actieve leven komen, is het wegens de uitzonderlijke geografische ligging van het Groot Hertogdom, waar contacten met Franstalige en Duitstalige personen dagelijks plaatsvinden.


In landen als Spanje, Finland of Frankrijk, zouden ze weldra vergeten zijn, omdat de geconditioneerde reflexen maar stand houden als ze regelmatig versterkt worden. U merkt het als u een taal enkele jaren niet meer gesproken heeft: woorden geraken zoek, u maakt fouten waar een voorwaardelijke binding tussen verwante concepten ontbreekt of een onderdrukkende reflex en een omleiding.


Drietaligheid of vermomde promotie van het Engels?


Als men een drietalige bevolking wenst, naar welk niveau gaat men dan streven? Een niveau van beheersing van drie talen is onmogelijk voor het eenvoudige schoolonderwijs en men zal er niet toe komen taalverblijven van lange duur te financieren voor de totaliteit van de bevolking. Zelfs het onderwijs van bepaalde vakken in de vreemde taal geeft geen toegang tot het gewenste niveau. In Zwitserland bestaan er lycea die vier vakken in een vreemde taal onderwijzen gedurende drie jaar. Het niveau van de leerlingen in de taal in kwestie is er zeker hoger dan die welke het traditioneel onderwijs geeft, maar het is nog verre van beheersing.


Als men blijft bij de Europese talen zou de enige realistische oplossing een drietaligheid zijn, die een goede kennis van de moedertaal omvat, een onvolmaakte maar toch relatief werkbare kennis van een tweede taal en een inleiding tot een derde taal, die wel niet zou toelaten ze echt te gebruiken, maar er een zeker idee over te hebben, wat, cultureel gesproken, zich rechtvaardigt omdat de geest verbreedt naargelang men meer verschillende manieren ontdekt om dezelfde ideeën uit te drukken.


Ongelukkiglijk brengt dit systeem ernstige nadelen mee. Het zou een ongelijkheid in de hand werken ten voordele van de Engelstalige landen. Inderdaad, men kan niet communiceren van het ene land tot het andere, tenzij een van de onderwezen talen dezelfde is voor iedereen. Hoe zou een drietalige Portugees-Grieks-Deens anders een ernstige uitwisseling kunnen hebben met een drietalige Fins-Duits-Frans? De ouders zullen dus eisen dat de grondigst aangeleerde taal het Engels zal zijn.


Van de Engelstalige leerlingen zullen de meeste maar weinig gemotiveerd zijn om twee andere talen te leren, omdat ze weten dat ze hun plan zullen kunnen trekken in hun moedertaal, waar ze ook gaan. Welnu, de bijzonderste succesfactor bij het leren van een taal is de motivatie. Paradox: men hemelt de drietaligheid op om de diversiteit te bewaren, om een betere onderlinge kennis te verzekeren bij alle Europeanen, maar in feite leidt men ze recht naar onderwerping aan de Engelstaligheid, met als gevolg de onderdompeling in een manier van denken, die niets te maken heeft met de mentale en culturele tradities van de Europese vasteland.


We gaan dus niet naar een veralgemeende drietaligheid, waar iedereen min of meer op dezelfde voet zou staan, maar naar een min of meer doeltreffende tweetaligheid met versterking van de ongelijkheid onder de volkeren. De volkeren zullen niet gelijkberechtigd zijn tegenover het Engels: de Germaanse zullen bevoordeeld zijn in vergelijking met de Latijnse, en de Latijnse in vergelijking met de Slavische en Baltische. Het Engels is in de grond een Germaanse taal, staat dus dicht bij de Scandinavische talen, het Duits en het Nederlands. Het heeft veel gemeen met die talen, niet alleen op gebied van woordenschat en grammatica, maar op veel subtielere gebieden. Er is een gemeenschappelijke geest tussen de talen van die familie, die vreemd is aan de Latijnse en Slavische talen. Maar als personen met Romaanse talen benadeeld zijn tegenover de Germaanse, zijn ze nog in een veel gunstiger situatie dan die van Oost Europa.


Een van de moeilijkheden van het Engels heeft te maken met zijn enorme woordenlijst die wel dubbel zo groot is dan die van een andere Europese taal, een enorme inbreng van Frans en Latijn heeft zich gevoegd bij de Germaanse grond zonder er voor in de plaats te komen. Men kent geen Engels als men niet tegelijk fraternal en brotherly, liberty en freedom, vision en sight. kent. Een Westerling kent op voorhand één van de twee termen, maar een Hongaar of een Est niet. Aanname van het Engels als internationaal communicatiemiddel schept een hiërarchie tussen de volkeren: dat is ondemocratisch.


Een echt realistische oplossing


De enige kans om een versterking van de hegemoniepositie van het Engels te vermijden veronderstelt de bewustwording van de gezagsdragers en de media. Ongelukkiglijk stoot deze bewustwording op een enorme weerstand. Het terrein, waarop ik u nu ga inleiden is een domein, waar bepaalde ideeën zeer verspreid zijn, en waar het aantal personen, die echt het dossier kennen, zeer gering is. Ik betrouw op uw openheid van geest en nodig u uit naar mij te luisteren zonder vooringenomen idee. Alles wat ik ga zeggen is gebaseerd enerzijds op mijn ervaring, vooral de beleving van mijn kindertijd, en anderzijds op een studie van de feiten, feiten van culturele, pedagogische, taalkundige, fonetische en neuropsychologische aard. Daar het gaat over feiten, is alles wat ik ga zeggen perfect vast te stellen, ook al lijkt het ongelooflijk (2).


Er bestaat een realistische drietaligheid, vrij van de nadelen, waarover ik tot hiertoe gesproken heb: de drietaligheid “moedertaal — Esperanto — andere taal”.


Esperanto is volledig gebaseerd op het recht elk taalkenmerk te veralgemenen. Op neuropsychologisch gebied wil dat zeggen dat men alle secundaire of tertiaire reflexen bespaart, die in andere talen ingeschakeld worden om de eerst geïnstalleerde reflexen te onderdrukken. De leerling die een andere taal leert heeft de indruk dat hij op een baan moet lopen, die door een sadist vrijwillig met struikelstenen bezaaid werd om hem te doen vallen.


Welnu de installatie van reflexen, die beletten over die struikelstenen te vallen, vertegenwoordigt ongeveer 90% van de tijd die nodig is voor het verwerven van een taal. Daar deze struikelstenen in Esperanto niet bestaan is de tijdbesparing enorm. Een maand Esperanto levert een communicatieniveau op dat vergelijkbaar is met dat van een jaar van een andere taal.


Anders gezegd, na zes maand Esperanto, met eenzelfde aantal uur per week, heeft de leerling een communicatiebekwaamheid die overeenkomt met wat hij bezit in een andere taal na zes jaar middelbare studie. Dat wil zeggen dat het volstaat Esperanto te onderwijzen gedurende één semester, hetzij op het einde van het basisonderwijs, hetzij in het begin van het middelbaar, om de eerste fase te realiseren: de tweetaligheid “nationale taal — internationale taal”. Gedurende de rest van de schooltijd beschikt de leerling, om de derde taal te leren, dus over alle uren, die heden gewijd worden aan de tweede.


Relationele en pedagogische aspecten


Zijn kansen om een goed niveau te bereiken in die derde taal zijn bovendien reëler omdat Esperanto aanzienlijke voordelen biedt als propedeutisch vak, dat wil zeggen als voorbereiding van de taalstudie. Een Fransman die Duits leert moet eerst ontwennen aan een ingewikkeld, strak en willekeurig systeem, om een ander ingewikkeld, strak en willekeurig systeem in gewoonten om te zetten. Om over te gaan van je vous remercie naar ich danke Ihnen, moet men de reflexen aanpassen voor de plaats van het voornaamwoord en die van het lijdend of medewerkend voorwerp. Als ik het woord willekeurig gebruikt heb, is het omdat deze substitutie van reflexen niets te maken heeft met de eisen van de communicatie. Als ik zeg je remercie à vous, wat de letterlijke vertaling is van de Duitse formule, verstaat u me perfect. De communicatie lukt voor wat de inhoud betreft. Wat verschilt van de normale communicatie, is dat ik raar overkom, wij zijn niet op gelijke voet, het is dus op het relationeel vlak dat er een probleem is.


Het kan gebeuren dat dit relationeel vlak belangrijk is. Zelfs als de inhoud van de uitspraak goed overgekomen is, kan het, omdat de luisteraars een rol spelen, zeer pijnlijk zijn als er parasitaire connotaties tussenkomen. Een Deense mevrouw, minister Helle Degn, was pas in functie toen ze een internationale vergadering moest voorzitten. Ze drukte zich uit in het Engels en wilde zeggen: “Neem me niet kwalijk, ik ken het dossier niet goed, ik ben pas in functie getreden” en ze zei: "I'm at the beginning of my period" (3), wat betekent: "Mijn regels beginnen juist". Iedereen heeft het verstaan, maar haar prestige heeft een flinke deuk gekregen.


Als men een vreemde taal spreekt geeft men vaak een minder intelligente indruk dan wat men is. Dus als ik u zeg je remercie à vous, verstaat u mij, maar word ik niet aanzien voor wie ik echt ben, er is iets vervalst tussen ons Een van de voordelen van Esperanto is, dat het deze problemen vermijdt dank zij zijn grote lexicale en syntactische vrijheid. In Esperanto kan men zeggen volgens de Franse structuur je vous remercie, "ik u dank”, mi vin dankas, volgens de Engelse structuur je remercie vous,”ik dank u”, mi dankas vin, en volgens de Duitse structuur je remercie à vous, “ik dank aan u”, mi dankas al vi. Omdat de drie structuren in Esperanto evenveel voorkomen lijkt geen enkele vreemd.


Een ander voorbeeld, deze keer over de lexicale structuren. In het Frans kan ik zeggen vous chantez merveilleusement, “U zingt prachtig” maar ik heb het recht niet dezelfde structuur toe te passen op de begrippen `muziek' en `mooi' : vous musiquez bellement is verstaanbaar maar niet correct. In Esperanto, zoals men kan zeggen vi kantas mirinde "u zingt prachtig", kan men zeggen vi muzikas bele of vi bele muzikas. Anders gezegd, een kind dat Esperanto leert, leert zijn gedachten uit te drukken in veel meer gevarieerde vormen dan in gelijk welke andere taal, en dat zonder de pedagogisch ongunstige ervaring van fouten te maken. Er is verbreding van de taalkundige zin en de taalcreativiteit zonder gevoel van mislukking. Dat is heel aangenaam en bemoedigend. Ik kan ervan getuigen. Esperanto was mijn eerste vreemde taal, die heeft me zin voor talen gegeven.


Een ander psychologisch voordeel van Esperanto is dat het niet verplicht een andere identiteit aan te nemen. Engels leren uitspreken betekent de Angelsaksers leren na-apen. Veel jongeren, die fysisch over al het nodige beschikken om het deftig uit te spreken, komen er niet toe door een psychologische blokkering. Om de Engelse uitspraak na te doen moet men zijn Franse gewoonten afleggen in de manier van zijn tong te plaatsen, de lippen, de huig, enz. Dat wordt vaak beleefd als een soort identiteitsverlies. In Esperanto heeft iedereen een vreemd accent, en de grote variaties in uitspraak worden als heel normaal beschouwd. De ervaring leert dat in tegenstelling met wat er gebeurt in het Engels, dat niet schaadt aan het verstaan om fonetische redenen, die te lang zijn om hier uiteen te zetten.


Anders gezegd, Esperanto is, meer dan een andere taal, zoals de gamma's vóór het concert, zoals de gymnastiek vóór de skitocht, een uitstekend middel om als scharnier te dienen tussen twee strakke en arbitraire systemen. De ervaring bewijst dat het een efficiënt middel is. Een klas die één jaar Esperanto geleerd heeft, gevolgd door vijf jaar Duits komt voor het Duits op hetzelfde niveau, dan een klas die zes jaar Duits geleerd heeft. Ze heeft niets verloren.


Als onze gezagsdragers, onze vertegenwoordigers in het Europees Parlement en in de nationale parlementen, de politieke partijen, de universitaire, economische en culturele elites echt zouden willen dat de Europeanen hun identiteit bewaren, terwijl ze de verschillende identiteiten verdraagzaam onthalen, hun culturele horizon openen en met elkaar communiceren, welk ook hun land moge zijn, met hetzelfde gemak als in hun moedertaal, zouden ze erkennen dat de drietaligheid “moedertaal — Esperanto — andere taal” zich aanbiedt als de enige realistische oplossing. Het is het besluit waartoe men komt als men van nabij bekijkt hoe de zaken in werkelijkheid verlopen.


Ik leg de nadruk op de plicht, de realiteit onder ogen te nemen. In ministeries, in Europese instanties en in de media spreekt men gedurig over talen, alsof taalhandicaps geen vaak voorkomend ernstig probleem zouden vormen in het dagelijkse leven, alsof talen niet zo vreselijk moeilijk zouden zijn, alsof het zou volstaan, om het probleem te doen ophouden, gewoon te beslissen dat het moet stoppen (in plaats van de bestuderen, te onderzoeken en de realistische oplossingen in de praktijk uit te testen) en alsof Esperanto slechts een idee zou zijn, een project, en niet een realiteit, die gemakkelijk waar te nemen is.


De formule die ik voorstel is dus de enige realistische op het vlak van inhoud, op technisch vlak zoals men zegt. Ongelukkiglijk vrees ik dat ze uit sociaal, politiek en psychologisch vlak nog niet realistisch is. Aan de ene kant zijn de ongewoon sterke sociale krachten, die het Engels naar voor schuiven. Ze hebben te maken met macht, met de sociale situatie, met de economische belangen, maar ook met invloedrijke factoren als mode en snobisme.


Aan de andere kant is er een taaie weerstand tegen het openen van het dossier “Esperanto”. Het is een domein, waar de hooggeplaatste personen, maar vaak ook de journalisten en veel taalkundigen, oordelen zonder de feiten te kennen, alsof ze alles vooraf wisten van wat er te weten valt, alsof ze zich een idee zouden kunnen vormen van de natuur en de werking van Esperanto, evenals van de cultuur die er mee gepaard gaat (4), zonder zich te documenteren en zonder waar te nemen hoe het er aan toegaat, waar het gebruikt wordt.


Nochtans is de inzet enorm, zowel voor de waarden van de taaldiversiteit als voor de gelijkheid onder de volkeren en dus de democratie. Velen zijn bewust van het belang van die inzet. Maar het aantal van hen, die de moeite doen zich ernstig in te lichten over de verschillende middelen om het te doen, door te bestuderen hoe de zaken in de praktijk verlopen en vergelijkingen te maken, zonder welke men geen objectief zicht kan hebben op de realiteit, is helaas uiterst klein.


Gelukkig geldt, wat Lincoln zei:


Men kan een deel van de waarheid verbergen voor een deel van de bevolking gedurende een deel van de tijd, maar men kan niet de hele waarheid de hele tijd voor de hele bevolking verbergen.


Enige bewustwording zou dus onverwacht kunnen optreden, en eens die bewustwording er is, kan alles zeer snel gaan. Wie weet of de Raad van Europa, terwijl hij het jaar 2001 verklaart tot “Europees jaar van de talen”, niet het nodige initiatief genomen heeft om eindelijk het nauwgezette zoeken naar de waarheid te starten, en dus naar oplossingen buiten de betreden paden?


____________
1. Claude Hagège, "Une langue disparaît tous les quinze jours", L'Express — Dossier, 3/11/00.
2. Claude Piron, "Le défi des langues - Du gâchis au bon sens", Parijs : L'Harmattan, 2de uitg. 2001. Zie ook "Taalkundige mededeling - Vergelijkende studie te velde uitgevoerd".
3. Jyllands Posten, 14 januari 1994 ; Sprog og erhverv, 1, 1994.
4. Claude Piron, "L'espéranto - L'image et la réalité", Parijs : Université de Paris-8, 1987, pp. 12-15. Zie ook Claude Piron, "Culture et espéranto", SAT-Amikaro, n° 393, maart 1984.


Vertaald door Ir Leo De Cooman